Oefening 1: Veelvoorkomende bijwoorden van tijd
2. Vi spiste middag *i går*. (Hint: Gebruik een bijwoord dat betekent ‘de dag voor vandaag’.)
3. Han arbejder *altid* hårdt. (Hint: Gebruik een bijwoord dat betekent ‘de hele tijd, altijd’.)
4. De rejser *ofte* til København. (Hint: Gebruik een bijwoord dat betekent ‘frequent, vaak’.)
5. Hun sover *tidligt* om aftenen. (Hint: Gebruik een bijwoord dat betekent ‘vroeg’.)
6. Vi ses *senere* i dag. (Hint: Gebruik een bijwoord dat betekent ‘na dit moment, later’.)
7. Han har *lige* afsluttet projektet. (Hint: Gebruik een bijwoord dat betekent ‘net, zojuist’.)
8. Børnene leger *nu* i haven. (Hint: Gebruik een bijwoord dat betekent ‘op dit moment’.)
9. De flytter *snart* til en ny lejlighed. (Hint: Gebruik een bijwoord dat betekent ‘binnen korte tijd’.)
10. Jeg har *alligevel* tid i morgen. (Hint: Gebruik een bijwoord dat betekent ’toch, alsnog’.)
Oefening 2: Bijwoorden van tijd in context
2. Han kommer *aldrig* for sent. (Hint: Gebruik een bijwoord dat betekent ‘nooit’.)
3. Jeg har *for nylig* læst den bog. (Hint: Gebruik een bijwoord dat betekent ‘recentelijk’.)
4. De rejste *forleden* uge. (Hint: Gebruik een bijwoord dat betekent ‘vorige week’.)
5. Hun ringer *snart* tilbage. (Hint: Gebruik een bijwoord dat betekent ‘binnen korte tijd’.)
6. Vi har *allerede* spist. (Hint: Gebruik een bijwoord dat betekent ‘al’.)
7. Han arbejder *ofte* hjemmefra. (Hint: Gebruik een bijwoord dat betekent ‘frequent, vaak’.)
8. Jeg så ham *for et øjeblik siden*. (Hint: Gebruik een bijwoord dat betekent ‘kort geleden’.)
9. De kommer *senere* i aften. (Hint: Gebruik een bijwoord dat betekent ‘later, na dit moment’.)
10. Hun er *stadig* syg. (Hint: Gebruik een bijwoord dat betekent ‘nog steeds’.)