Oefening 1: Bijwoorden van manieren in Swahili – Basis
2. Watoto wanacheza *kwa furaha*. (Hint: Hoe spelen de kinderen? Antwoord: blij/gelukkig)
3. Mwalimu anazungumza *wazi*. (Hint: Hoe spreekt de leraar? Antwoord: duidelijk)
4. Sisi tunasafiri *haraka*. (Hint: Hoe reizen wij? Antwoord: snel)
5. Rafiki yangu anaandika *kwa usahihi*. (Hint: Hoe schrijft mijn vriend? Antwoord: nauwkeurig)
6. Baba anajenga nyumba *kwa nguvu*. (Hint: Hoe bouwt vader? Antwoord: met kracht)
7. Mwanafunzi anajibu maswali *kwa busara*. (Hint: Hoe beantwoordt de leerling? Antwoord: wijs)
8. Wachezaji wanacheza mpira *kwa umakini*. (Hint: Hoe spelen de spelers? Antwoord: geconcentreerd)
9. Mama anasafisha nyumba *kwa usafi*. (Hint: Hoe maakt moeder schoon? Antwoord: schoon/keurig)
10. Gari linapita *kwa tahadhari*. (Hint: Hoe rijdt de auto? Antwoord: voorzichtig)
Oefening 2: Gebruik van bijwoorden van manieren in zinnen
2. Watoto walikimbia *kwa furaha*. (Hint: Hoe renden de kinderen? Antwoord: blij/gelukkig)
3. Ninasoma *kwa makini* kitabu hiki. (Hint: Hoe lees ik? Antwoord: aandachtig)
4. Mzee anatembea *polepole*. (Hint: Hoe loopt de oude man? Antwoord: langzaam)
5. Tunapika chakula *kwa upendo*. (Hint: Hoe koken wij? Antwoord: met liefde)
6. Mwanafunzi alijibu *kwa haraka* maswali. (Hint: Hoe beantwoordde de leerling? Antwoord: snel)
7. Rafiki yangu anacheka *kwa furaha*. (Hint: Hoe lacht mijn vriend? Antwoord: blij/gelukkig)
8. Polisi alifanya kazi *kwa uangalifu*. (Hint: Hoe werkte de politieagent? Antwoord: zorgvuldig)
9. Walimu walifundisha *kwa uwazi*. (Hint: Hoe gaven de leraren les? Antwoord: open/duidelijk)
10. Mtoto analala *kwa amani*. (Hint: Hoe slaapt het kind? Antwoord: rustig/vredig)