Oefening 1: Bijwoorden van manieren in de tegenwoordige tijd
2. Hij spreekt *güzelce* Turks. (Hint: Hoe spreekt hij Turks?)
3. Wij werken *dikkatlice* aan het project. (Hint: Hoe werken wij?)
4. Jullie eten *yavaşça* het ontbijt. (Hint: Hoe eten jullie?)
5. De kinderen spelen *neşeyle* in de tuin. (Hint: Hoe spelen de kinderen?)
6. Zij schrijft *titizlikle* haar huiswerk. (Hint: Hoe schrijft zij haar huiswerk?)
7. Hij rijdt *dikkatlice* op de weg. (Hint: Hoe rijdt hij?)
8. Ik luister *sessizce* naar de muziek. (Hint: Hoe luister ik?)
9. Zij danst *elegan bir şekilde*. (Hint: Hoe danst zij?)
10. De leraar legt de les *anlaşılır şekilde* uit. (Hint: Hoe legt hij de les uit?)
Oefening 2: Bijwoorden van manieren in de verleden tijd
2. Zij sprak *güzelce* tijdens de presentatie. (Hint: Hoe sprak zij?)
3. Wij werkten *dikkatlice* aan het rapport. (Hint: Hoe werkten wij?)
4. Jullie aten *hemen* het avondeten. (Hint: Hoe aten jullie?)
5. De kinderen speelden *neşeyle* in het park. (Hint: Hoe speelden ze?)
6. Hij schreef *titizlikle* zijn brief. (Hint: Hoe schreef hij?)
7. Ik reed *dikkatlice* op de snelweg. (Hint: Hoe reed ik?)
8. Zij luisterde *sessizce* naar het verhaal. (Hint: Hoe luisterde zij?)
9. De danseres danste *zarifçe*. (Hint: Hoe danste ze?)
10. De docent legde de stof *anlaşılır şekilde* uit. (Hint: Hoe legde hij uit?)