Oefening 1: Gebruik van veelvoorkomende bijwoorden van graad
2. Hij is *thulo* dherai khushii cha. (Gebruik een bijwoord dat ‘erg’ betekent)
3. De thee is *ali* taato cha. (Gebruik een bijwoord dat ‘een beetje’ betekent)
4. Ze werkt *dherai* mehnat garincha. (Gebruik een bijwoord dat ‘veel’ betekent)
5. Mijn broer is *thikai* ramro chha. (Gebruik een bijwoord dat ‘redelijk’ betekent)
6. De film was *dherai* ramro. (Gebruik een bijwoord dat ‘erg’ betekent)
7. We zijn *sano* parichit. (Gebruik een bijwoord dat ‘een beetje’ betekent)
8. Het regent *dherai* ajhai. (Gebruik een bijwoord dat ‘nog steeds erg’ betekent)
9. Haar stem is *dherai* mitho. (Gebruik een bijwoord dat ‘heel’ betekent)
10. Ik voel me *ali* thakai. (Gebruik een bijwoord dat ‘een beetje’ betekent)
Oefening 2: Bijwoorden van graad toepassen in context
2. Het huis is *thulo* ramro. (Gebruik een bijwoord dat ‘erg’ betekent)
3. Ze spreekt *ali* dhilo. (Gebruik een bijwoord dat ‘een beetje’ betekent)
4. De soep is *dherai* tato. (Gebruik een bijwoord dat ‘erg’ betekent)
5. Hij loopt *thikai* chito. (Gebruik een bijwoord dat ‘redelijk’ betekent)
6. Het examen was *dherai* garo. (Gebruik een bijwoord dat ‘heel’ betekent)
7. We zijn *ali* thakai bhaeka. (Gebruik een bijwoord dat ‘een beetje’ betekent)
8. De bloemen zijn *dherai* sundar. (Gebruik een bijwoord dat ‘erg’ betekent)
9. Ze zingt *thikai* mitho. (Gebruik een bijwoord dat ‘redelijk’ betekent)
10. Ik ben *dherai* khusi aaj. (Gebruik een bijwoord dat ‘heel’ betekent)