Oefening 1: Bijwoorden van graad in eenvoudige zinnen
2. Het weer is *erg* koud vandaag. (Hint: Gebruik een bijwoord dat aangeeft dat iets sterk aanwezig is.)
3. Zij spreekt *heel* goed Hebreeuws. (Hint: Gebruik een bijwoord dat een hoge mate van vaardigheid uitdrukt.)
4. De soep is *een beetje* zout. (Hint: Gebruik een bijwoord dat een kleine hoeveelheid uitdrukt.)
5. Ik ben *tamelijk* moe na het werk. (Hint: Gebruik een bijwoord dat een middelmatige mate aangeeft.)
6. Deze taak is *nogal* moeilijk. (Hint: Gebruik een bijwoord dat een zekere mate van moeilijkheid uitdrukt.)
7. Hij rent *snel* naar huis. (Hint: Gebruik een bijwoord dat snelheid of mate van handelen aangeeft.)
8. De kamer is *bijna* leeg. (Hint: Gebruik een bijwoord dat bijna volledige mate uitdrukt.)
9. Zij is *vrij* slim voor haar leeftijd. (Hint: Gebruik een bijwoord dat een redelijke mate aangeeft.)
10. Het boek is *te* zwaar om mee te nemen. (Hint: Gebruik een bijwoord dat een overmatige mate aangeeft.)
Oefening 2: Gebruik van bijwoorden van graad in context
2. De film was *redelijk* interessant. (Hint: Gebruik een bijwoord dat een matige mate uitdrukt.)
3. Zij is *bijzonder* vriendelijk tegen iedereen. (Hint: Gebruik een bijwoord dat iets opvallends benadrukt.)
4. Het huis is *veel* groter dan het vorige. (Hint: Gebruik een bijwoord dat een grote mate van verschil aangeeft.)
5. Het probleem is *enigszins* opgelost. (Hint: Gebruik een bijwoord dat een beperkte mate uitdrukt.)
6. De muziek is *te* hard voor mijn oren. (Hint: Gebruik een bijwoord dat een overmatige mate aangeeft.)
7. Hij is *vrijwel* zeker dat hij slaagt. (Hint: Gebruik een bijwoord dat bijna volledige zekerheid uitdrukt.)
8. De taart is *heel* lekker gemaakt. (Hint: Gebruik een bijwoord dat een hoge mate van kwaliteit uitdrukt.)
9. De test was *minder* moeilijk dan verwacht. (Hint: Gebruik een bijwoord dat een lagere mate uitdrukt.)
10. Ik voel me *erg* gelukkig vandaag. (Hint: Gebruik een bijwoord dat een sterke emotie uitdrukt.)