Oefening 1: Basisbijwoorden van graad
2. Danes sem *malo* utrujen. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘een beetje’ betekent)
3. On je *preveč* zaposlen za sestanek. (Hint: gebruik een bijwoord dat ’te veel’ betekent)
4. Vreme je *zelo* lepo danes. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘zeer’ betekent)
5. Ta naloga je *prelahka* za mene. (Hint: gebruik een bijwoord dat ’te gemakkelijk’ betekent)
6. Ona govori *zelo* hitro. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘zeer’ betekent)
7. Film je bil *malce* dolgočasen. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘een beetje’ betekent)
8. Ta avto je *prepočasen* za dirko. (Hint: gebruik een bijwoord dat ’te langzaam’ betekent)
9. Danes sem *zelo* vesel. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘zeer’ betekent)
10. Ta soba je *premajhna* za vse nas. (Hint: gebruik een bijwoord dat ’te klein’ betekent)
Oefening 2: Vergelijkende en versterkende bijwoorden
2. Ta naloga je *manj* težka kot prejšnja. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘minder’ betekent)
3. Jaz sem *najbolj* srečen danes. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘het meest’ betekent)
4. On dela *bolje* od mene. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘beter’ betekent)
5. Danes je vreme *manj* hladno kot včeraj. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘minder’ betekent)
6. Ta pes je *najmanj* nevaren od vseh. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘het minst’ betekent)
7. Ti govoriš *preveč* hitro. (Hint: gebruik een bijwoord dat ’te veel’ betekent)
8. Moja sestra je *veliko* starejša od mene. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘veel’ betekent)
9. On je *najbolj* talentiran igralec v ekipi. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘het meest’ betekent)
10. Ta test je *manj* zahteven kot prejšnji. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘minder’ betekent)