Oefening 1: Bijwoorden van graad in eenvoudige zinnen
2. Het boek is *kam* interessant. (Hint: betekent ‘een beetje’)
3. De soep is *bishtar* heet dan normaal. (Hint: betekent ‘meer’)
4. Hij spreekt *kheili* snel. (Hint: betekent ‘erg’)
5. Dit huis is *kheili* groot. (Hint: betekent ‘heel’)
6. Ik ben *kam* verdrietig over het nieuws. (Hint: betekent ‘een beetje’)
7. De film was *bishtar* spannend dan ik dacht. (Hint: betekent ‘meer’)
8. Zij werkt *kheili* hard elke dag. (Hint: betekent ‘erg’)
9. Het examen was *kam* moeilijk. (Hint: betekent ‘een beetje’)
10. We zijn *kheili* blij met het resultaat. (Hint: betekent ‘heel’)
Oefening 2: Bijwoorden van graad in context
2. Zij begrijpt de les *kam* goed. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘een beetje’ betekent)
3. Mijn broer is *bishtar* lang dan ik. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘meer’ betekent)
4. De koffie is *kheili* sterk. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘erg’ betekent)
5. Jij bent *kam* moe na het werk. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘een beetje’ betekent)
6. De stad is *bishtar* druk in het weekend. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘meer’ betekent)
7. Zij zingt *kheili* mooi. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘heel’ betekent)
8. Dit probleem is *kam* moeilijk op te lossen. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘een beetje’ betekent)
9. Wij zijn *bishtar* tevreden met de service dan vorig jaar. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘meer’ betekent)
10. De hond is *kheili* lief. (Hint: gebruik een bijwoord dat ‘erg’ betekent)