Oefening 1: Bijwoorden van frequentie in Thaise zinnen
2. Zij komt *vaak* naar de markt in het weekend. (Hint: Gebruik het bijwoord dat betekent ‘vaak’.)
3. We gaan *soms* naar de bioscoop op vrijdagavond. (Hint: Gebruik het bijwoord dat betekent ‘soms’.)
4. Hij drinkt *nooit* koffie in de ochtend. (Hint: Gebruik het bijwoord dat betekent ‘nooit’.)
5. Mijn ouders bezoeken *meestal* hun vrienden op zondag. (Hint: Gebruik het bijwoord dat betekent ‘meestal’.)
6. De leraar controleert *regelmatig* de huiswerkopdrachten. (Hint: Gebruik het bijwoord dat betekent ‘regelmatig’.)
7. Ik lees *zelden* boeken in het weekend. (Hint: Gebruik het bijwoord dat betekent ‘zelden’.)
8. Zij traint *dagelijks* om fit te blijven. (Hint: Gebruik het bijwoord dat betekent ‘dagelijks’.)
9. Wij spreken *af en toe* met onze buren. (Hint: Gebruik het bijwoord dat betekent ‘af en toe’.)
10. Hij werkt *altijd* hard op zijn projecten. (Hint: Gebruik het bijwoord dat betekent ‘altijd’.)
Oefening 2: Plaatsing van bijwoorden van frequentie in Thaise zinnen
2. Zij *altijd* gaat naar school met de fiets. (Hint: Plaats het bijwoord dat betekent ‘altijd’ voor het werkwoord.)
3. Wij eten *vaak* in dat restaurant. (Hint: Plaats het bijwoord dat betekent ‘vaak’ direct voor het werkwoord.)
4. Hij *nooit* kijkt televisie in de avond. (Hint: Plaats het bijwoord dat betekent ‘nooit’ voor het werkwoord.)
5. Jij *soms* helpt met het huishouden. (Hint: Plaats het bijwoord dat betekent ‘soms’ voor het werkwoord.)
6. De hond *altijd* slaapt in zijn mand. (Hint: Plaats het bijwoord dat betekent ‘altijd’ voor het werkwoord.)
7. Wij *regelmatig* bezoeken onze grootouders. (Hint: Plaats het bijwoord dat betekent ‘regelmatig’ voor het werkwoord.)
8. Zij *zelden* speelt buiten na school. (Hint: Plaats het bijwoord dat betekent ‘zelden’ voor het werkwoord.)
9. Ik *meestal* studeer in de bibliotheek. (Hint: Plaats het bijwoord dat betekent ‘meestal’ voor het werkwoord.)
10. Jij *dagelijks* oefent je Thaise grammatica. (Hint: Plaats het bijwoord dat betekent ‘dagelijks’ voor het werkwoord.)