1. Hij *ಹೆಚ್ಚು* gaat vaak naar de markt. (Hint: “vaak” in het Kannada)
2. Wij *ಎಲ್ಲಾ* eten altijd samen. (Hint: “altijd” in het Kannada)
3. Zij *ಕೆಲವೊಮ್ಮೆ* komt soms te laat. (Hint: “soms” in het Kannada)
4. Jij *ಎರಡನೇದಾಗಿ* bijna nooit vergeet je huiswerk. (Hint: “bijna nooit” in het Kannada)
5. Ik *ಯಾವಾಗಲೂ* maak altijd mijn bed. (Hint: “altijd” in het Kannada)
6. Zij *ಏಕಾಗ್ರವಾಗಿ* luistert meestal naar muziek. (Hint: “meestal” in het Kannada)
7. Wij *ಸಂದರ್ಭವಾಗಿ* gaan soms naar de bioscoop. (Hint: “soms” in het Kannada)
8. Jij *ಅನೇಕವಾಗಿಯೂ* vaak belt met je vrienden. (Hint: “vaak” in het Kannada)
9. Hij *ಬೇಸರವಾಗಿಯೂ* zelden kijkt televisie. (Hint: “zelden” in het Kannada)
10. Ik *ಯಾವಾಗಲೂ* drink altijd water in de ochtend. (Hint: “altijd” in het Kannada)

1. De leraar *ಎಲ್ಲಾ* corrigeert altijd onze toetsen. (Hint: “altijd” in het Kannada)
2. Zij *ಕೆಲವೊಮ್ಮೆ* helpt soms haar vrienden met huiswerk. (Hint: “soms” in het Kannada)
3. Wij *ನಿತ್ಯ* bezoeken dagelijks het park. (Hint: “dagelijks” in het Kannada)
4. Jij *ತಗ್ಗಾಗಿ* komt zelden te laat in de klas. (Hint: “zelden” in het Kannada)
5. Ik *ಯಾವಾಗಲೂ* oefen altijd Kannada grammatica. (Hint: “altijd” in het Kannada)
6. Zij *ಅನೇಕವಾಗಿಯೂ* leest vaak boeken in haar vrije tijd. (Hint: “vaak” in het Kannada)
7. Wij *ಸಂದರ್ಭವಾಗಿ* vieren soms feestdagen samen. (Hint: “soms” in het Kannada)
8. Jij *ತಗ್ಗಾಗಿ* vergeet zelden je afspraken. (Hint: “zelden” in het Kannada)
9. Hij *ಎಲ್ಲಾ* werkt altijd hard aan zijn projecten. (Hint: “altijd” in het Kannada)
10. Ik *ಕೆಲವೊಮ್ಮೆ* ga soms naar het museum in het weekend. (Hint: “soms” in het Kannada)