Oefening 1: Bijwoorden van frequentie in zinnen
2. Zij *biasanya* eet rijst bij het avondeten. (Hint: Dit betekent ‘meestal’)
3. Wij *kadang-kadang* spelen voetbal in het park. (Hint: Dit betekent ‘soms’)
4. Hij *jarang* kijkt televisie. (Hint: Dit betekent ‘zelden’)
5. Jij *tidak pernah* drinkt koffie. (Hint: Dit betekent ‘nooit’)
6. De leraar *sering* controleert de huiswerkopdrachten. (Hint: Dit betekent ‘vaak’)
7. Mijn moeder *selalu* maakt het ontbijt klaar. (Hint: Dit betekent ‘altijd’)
8. De kinderen *kadang-kadang* gaan naar de bibliotheek. (Hint: Dit betekent ‘soms’)
9. Ik *jarang* lees boeken in het weekend. (Hint: Dit betekent ‘zelden’)
10. Zij *tidak pernah* vergeet haar tas. (Hint: Dit betekent ‘nooit’)
Oefening 2: Kies het juiste bijwoord van frequentie
2. Wij gaan *kadang-kadang* naar de bioscoop. (Hint: Kies het woord voor ‘soms’)
3. Jij belt je ouders *selalu*. (Hint: Kies het woord voor ‘altijd’)
4. De hond blaft *jarang*. (Hint: Kies het woord voor ‘zelden’)
5. Zij eet *tidak pernah* chocolade. (Hint: Kies het woord voor ‘nooit’)
6. Ik help mijn vrienden *biasanya*. (Hint: Kies het woord voor ‘meestal’)
7. De studenten studeren *sering* in de bibliotheek. (Hint: Kies het woord voor ‘vaak’)
8. Mijn broer komt *kadang-kadang* naar het feest. (Hint: Kies het woord voor ‘soms’)
9. Zij gaat *tidak pernah* naar het buitenland. (Hint: Kies het woord voor ‘nooit’)
10. Wij maken *selalu* onze huiswerk af. (Hint: Kies het woord voor ‘altijd’)