1. Ma arsti *alati* käin. (Hint: Dit betekent “altijd” in het Estisch.)
2. Ta *sageli* raamatuid loeb. (Hint: Dit betekent “vaak” in het Estisch.)
3. Meie sõbrad tulevad *harva* külla. (Hint: Dit betekent “zelden” in het Estisch.)
4. Õpetaja on *tihti* meie klassis. (Hint: Dit betekent “vaak” in het Estisch.)
5. Lapsed mängivad õues *mõnikord*. (Hint: Dit betekent “soms” in het Estisch.)
6. Ta sööb hommikusööki *enamasti*. (Hint: Dit betekent “meestal” in het Estisch.)
7. Me käime kinno *harva*. (Hint: Dit betekent “zelden” in het Estisch.)
8. Mina teen trenni *alati*. (Hint: Dit betekent “altijd” in het Estisch.)
9. Nad tulevad *mõnikord* hilja. (Hint: Dit betekent “soms” in het Estisch.)
10. Õde aitab mind *tihti*. (Hint: Dit betekent “vaak” in het Estisch.)

1. Mees *enamasti* töötab kontoris. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “meestal”.)
2. Kass magab *tihti* diivanil. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “vaak”.)
3. Õpetaja kontrollib kodutöid *alati*. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “altijd”.)
4. Nad käivad spordisaalis *mõnikord*. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “soms”.)
5. Me ei söö kiirtoitu *harva*. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “zelden”.)
6. Ta vastab e-kirjadele *sageli*. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “vaak”.)
7. Õed pesitsevad haiglas *alati*. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “altijd”.)
8. Vanaema külastab meid *mõnikord*. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “soms”.)
9. Me läheme randa *enamasti*. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “meestal”.)
10. Lapsed on klassis *harva*. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “zelden”.)