Oefening 1: Bijwoorden van duur in eenvoudige zinnen
2. Wij wachten *uzun süre*. (Hoe lang wachten wij?)
3. Jij hebt *bir hafta* gereisd. (Hoe lang heb jij gereisd?)
4. Zij bleef *üç gün* in Istanbul. (Hoe lang bleef zij?)
5. De kinderen spelen *bir saat* buiten. (Hoe lang spelen de kinderen?)
6. Ik heb *beş dakika* gepraat. (Hoe lang heb ik gepraat?)
7. Jullie studeren *iki saat* per dag. (Hoe lang studeren jullie?)
8. Hij sliep *dört saat*. (Hoe lang sliep hij?)
9. Wij hebben *altı ay* gewoond in Ankara. (Hoe lang hebben wij gewoond?)
10. Zij heeft *bir yıl* in Nederland gewerkt. (Hoe lang werkte zij?)
Oefening 2: Gebruik van bijwoorden van duur in samengestelde zinnen
2. Zij blijft *uzun süre* in het ziekenhuis omdat ze ziek is. (Hoe lang blijft zij?)
3. We hebben *üç gün* gewacht tot hij terugkwam. (Hoe lang hebben we gewacht?)
4. Jij hebt *beş dakika* gesproken met de leraar. (Hoe lang sprak jij?)
5. Hij studeert *iki saat* per dag om te slagen. (Hoe lang studeert hij?)
6. De kinderen spelen *bir saat* in het park voordat ze naar huis gaan. (Hoe lang spelen ze?)
7. Zij werkte *altı ay* aan het project voordat het klaar was. (Hoe lang werkte zij?)
8. Wij zijn *bir yıl* in het buitenland geweest voor werk. (Hoe lang zijn wij geweest?)
9. Jij hebt *dört saat* gereden zonder pauze. (Hoe lang reed jij?)
10. Omdat het regent, blijven we *uzun süre* binnen. (Hoe lang blijven we binnen?)