Oefening 1: Tijdsbepalende bijwoordelijke bijzinnen
2. Hij leest een boek *okurken* terwijl hij in de trein zit. (Gebruik van “-ken” om gelijktijdigheid aan te geven)
3. We zullen eten *yemeden* voordat we naar de film gaan. (Gebruik van “-meden” om ontkenning voorafgaand aan een handeling aan te geven)
4. Zij belt me altijd *gelince* als ze tijd heeft. (Gebruik van “-ince” om een voorwaarde aan te geven)
5. Ik was moe *uyuyarak* omdat ik laat was op gebleven. (Gebruik van het gerundium “-arak” om de wijze aan te geven)
6. Hij werkt hard *çalıştığı sürece* zodat hij promotie kan krijgen. (Gebruik van “sürece” om een voorwaarde aan te geven)
7. Zij ging naar buiten *yağmur yağarken* ondanks het slechte weer. (Gebruik van “-ken” voor gelijktijdigheid)
8. We vertrekken *hazırlanınca* zodra iedereen klaar is. (Gebruik van “-ınca” om tijd aan te geven)
9. Ik blijf studeren *ders çalıştıkça* om beter te worden. (Gebruik van “-dıkça” om herhaling of progressie aan te geven)
10. Hij slaapt altijd *film izlerken* omdat hij moe is. (Gebruik van “-ken” voor gelijktijdigheid)
Oefening 2: Reden en voorwaardelijke bijwoordelijke bijzinnen
2. Zij komt niet naar school *hasta olduğu için* want ze is ziek. (Gebruik van “için” voor reden)
3. We gaan naar het park *hava güzel olursa* als het mooi weer is. (Gebruik van “-rsa” voor voorwaarde)
4. Hij slaagt *çok çalışırsa* als hij hard werkt. (Gebruik van “-rsa” voor voorwaarde)
5. Jij moet stoppen *sigarayı bırakırsan* als je wilt stoppen met roken. (Gebruik van “-rsan” voor voorwaarde)
6. Ik kan niet komen *toplantı olduğu için* omdat er een vergadering is. (Gebruik van “için” voor reden)
7. Zij helpt mij *yardım ederse* als zij helpt. (Gebruik van “-erse” voor voorwaarde)
8. Wij blijven binnen *dışarısı soğuk olursa* als het buiten koud is. (Gebruik van “-sa” voor voorwaarde)
9. Hij is blij *başarılı olunca* zodra hij succesvol is. (Gebruik van “-ınca” voor tijd/gevolg)
10. Je moet naar de dokter gaan *hastaysan* als je ziek bent. (Gebruik van “-san” voor voorwaarde)