Oefening 1: Tijdsbepalingen met bijwoordelijke zinnen
2. Fomos á praia *mentres* facía sol. (Gebruik een woord dat ’terwijl’ betekent voor gelijktijdigheid)
3. Vou estudar *antes de que* chegue o profesor. (Gebruik een uitdrukking die ‘voordat’ betekent)
4. Esperarei *ata que* remate a película. (Gebruik een uitdrukking die ’totdat’ betekent)
5. Xa que estabas libre, decidín chamarche. (Gebruik een uitdrukking die ‘aangezien’ betekent voor reden)
6. Cando remates o deberes, podes saír a xogar. (Gebruik een woord dat ‘wanneer’ betekent)
7. Saímos cedo *para que* chegásemos a tempo. (Gebruik een uitdrukking die ‘zodat’ betekent voor doel)
8. Xoguei fóra *mentres que* os meus pais estaban na cociña. (Gebruik een woord dat ’terwijl’ betekent)
9. Non saírás *a menos que* chova menos. (Gebruik een uitdrukking die ’tenzij’ betekent voor voorwaarde)
10. Chegamos tarde porque o tráfico estaba pesado. (Gebruik een woord dat ‘omdat’ betekent voor oorzaak)
Oefening 2: Plaats en reden met bijwoordelijke zinnen
2. Marchamos porque *non* había nada máis que facer. (Gebruik een woord dat ‘omdat niet’ betekent voor reden)
3. Podes quedar aquí *en canto* remates o teu traballo. (Gebruik een uitdrukking die ‘zodra’ betekent)
4. Non vou saír se *non* deixa de chover. (Gebruik een woord dat ‘niet’ betekent voor voorwaarde)
5. Sempre estudo onde *hai* silencio. (Gebruik een woord dat ‘er is/zijn’ betekent)
6. Estiven triste porque *non* vinches á festa. (Gebruik een woord dat ‘niet’ betekent voor reden)
7. Falamos cando *chegues* á casa. (Gebruik een woord dat ‘je aankomt’ betekent voor tijd)
8. Podes sentarte onde *queiras*. (Gebruik een woord dat ‘je wilt’ betekent voor plaats)
9. Non saio a correr *a menos que* teña tempo. (Gebruik een uitdrukking die ’tenzij’ betekent voor voorwaarde)
10. Gustaríame ir coa túa familia *se* me convidan. (Gebruik een woord dat ‘als’ betekent voor voorwaarde)