Oefening 1: Bezittelijke voornaamwoorden in simpele zinnen
2. Jouw huis is groter dan dat van mij: *בֵּיתְךָ* (jouw huis, mannelijk). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘jouw’ bij een mannelijk zelfstandig naamwoord.
3. Haar auto staat buiten: *מְכוֹנִיתָהּ* (haar auto). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘haar’.
4. Ons dorp is klein: *כְּפִירֵנוּ* (ons dorp). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘ons’ bij een mannelijk zelfstandig naamwoord.
5. Jullie boek ligt op tafel: *סִפְרְכֶם* (jullie boek, mannelijk). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘jullie’ bij een mannelijk zelfstandig naamwoord.
6. Zijn pen ligt op de stoel: *עִטּוּרוֹ* (zijn pen). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘zijn’.
7. Mijn moeder is lief: *אִמִּי* (mijn moeder). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘mijn’ bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord.
8. Haar stoel is nieuw: *כִּסְאוֹתָהּ* (haar stoel). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘haar’ bij een mannelijk zelfstandig naamwoord.
9. Jouw (vrouwelijk) tas is mooi: *תִּיקֵךְ* (jouw tas, vrouwelijk). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘jouw’ bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord.
10. Ons huis is wit: *בֵּיתֵנוּ* (ons huis). Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘ons’ bij een mannelijk zelfstandig naamwoord.
Oefening 2: Bezittelijke voornaamwoorden in context
2. Waar is *הַסֵּפֶר שֶׁלְּךָ*? (jouw boek, mannelijk). Hint: Gebruik ‘שלך’ voor ‘jouw’ bij een mannelijk zelfstandig naamwoord.
3. Haar hond is groot: *הַכֶּלֶב שֶׁלָּהּ*. Hint: Gebruik ‘שלה’ voor ‘haar’.
4. Wij houden van *הַבַּיִת שֶׁלָּנוּ* (ons huis). Hint: Gebruik ‘שלנו’ voor ‘ons’.
5. Jullie (mannelijk meervoud) fietsen zijn nieuw: *הַאֲבָנִים שֶׁלָּכֶם*. Hint: Gebruik ‘שלכם’ voor ‘jullie’ mannelijk meervoud.
6. Zijn jas hangt aan de kapstok: *הַמְּעִיל שֶׁלּוֹ*. Hint: Gebruik ‘שלו’ voor ‘zijn’.
7. Mijn zus woont hier: *הַאַחוֹת שֶׁלִּי*. Hint: Gebruik ‘שלי’ voor ‘mijn’.
8. Haar lied is mooi: *השִׁיר שֶׁלָּהּ*. Hint: Gebruik ‘שלה’ voor ‘haar’.
9. Jouw (vrouwelijk) fiets is kapot: *הַאֲבָנָה שֶׁלָּךְ*. Hint: Gebruik ‘שלך’ voor ‘jouw’ vrouwelijk.
10. Ons team wint vaak: *הַקָּבוּצָה שֶׁלָּנוּ*. Hint: Gebruik ‘שלנו’ voor ‘ons’.