Oefening 1: Bezittelijke voornaamwoorden met personen
2. Han har glemt *sin* taske. (Hint: bezittelijk voornaamwoord van ‘hij’ voor een enkelvoudig woord.)
3. Vi elsker *vores* hund. (Hint: bezittelijk voornaamwoord van ‘wij’.)
4. Er det *din* cykel? (Hint: bezittelijk voornaamwoord voor ‘jij’ bij een woord met en-woord.)
5. De har solgt *deres* bil. (Hint: bezittelijk voornaamwoord van ‘zij’ meervoud.)
6. Hun vasker *sit* tøj. (Hint: bezittelijk voornaamwoord van ‘zij’ bij et-woord.)
7. Jeg kan ikke finde *mit* pas. (Hint: bezittelijk voornaamwoord van ‘ik’ bij et-woord.)
8. Har du set *dine* nøgler? (Hint: bezittelijk voornaamwoord van ‘jij’ bij meervoud.)
9. Vi besøger *vores* venner i aften. (Hint: bezittelijk voornaamwoord van ‘wij’.)
10. De har glemt *deres* paraplyer. (Hint: bezittelijk voornaamwoord van ‘zij’ bij meervoud.)
Oefening 2: Bezittelijke voornaamwoorden in context
2. Anna og jeg har tabt *vores* bilnøgler. (Hint: bezittelijk voornaamwoord van ‘wij’.)
3. Har du glemt *dit* pas? (Hint: bezittelijk voornaamwoord van ‘jij’ bij et-woord.)
4. De tager *deres* børn med i skole. (Hint: bezittelijk voornaamwoord van ‘zij’ meervoud.)
5. Jeg har fundet *min* taske under bordet. (Hint: bezittelijk voornaamwoord van ‘ik’.)
6. Hun kan ikke finde *sit* ur. (Hint: bezittelijk voornaamwoord van ‘zij’ bij et-woord.)
7. Vi laver *vores* lektier sammen. (Hint: bezittelijk voornaamwoord van ‘wij’.)
8. Har du talt med *din* bror? (Hint: bezittelijk voornaamwoord van ‘jij’ bij en-woord.)
9. De har glemt *deres* madpakker. (Hint: bezittelijk voornaamwoord van ‘zij’ bij meervoud.)
10. Jeg elsker *min* familie højt. (Hint: bezittelijk voornaamwoord van ‘ik’.)