Oefening 1: Bezittelijke determinatoren in eenvoudige zinnen
2. Hol van *a te kutyád*? (Hint: bezittelijke vorm van “te” voor een zelfstandig naamwoord)
3. Ő mindig vigyáz *az ő autójára*. (Hint: bezittelijke vorm van “ő” voor een zelfstandig naamwoord)
4. Ez *a mi házunk* a legnagyobb a faluban. (Hint: bezittelijke vorm van “mi” voor een zelfstandig naamwoord)
5. Szeretem *a ti iskolátokat*. (Hint: bezittelijke vorm van “ti” voor een zelfstandig naamwoord)
6. Ők eladták *az ő kertjüket*. (Hint: bezittelijke vorm van “ők” voor een zelfstandig naamwoord)
7. Ez *az én tollam*, amit használsz. (Hint: bezittelijke vorm van “én” voor een zelfstandig naamwoord)
8. Hol van *a te cipőd*? (Hint: bezittelijke vorm van “te” voor een zelfstandig naamwoord)
9. A macska az ő szobájában van. De *az ő székük* az udvaron van. (Hint: bezittelijke vorm van “ők” voor een zelfstandig naamwoord)
10. Ez *a mi könyvünk*, nem az enyém. (Hint: bezittelijke vorm van “mi” voor een zelfstandig naamwoord)
Oefening 2: Bezittelijke determinatoren met werkwoorden en voorwerpen
2. Te szereted *a te családodat*. (Hint: bezittelijke vorm van “te” voor een lijdend voorwerp)
3. Ő elvesztette *az ő kulcsát*. (Hint: bezittelijke vorm van “ő” voor een lijdend voorwerp)
4. Mi megvettük *a mi autónkat*. (Hint: bezittelijke vorm van “mi” voor een lijdend voorwerp)
5. Ti tisztítjátok *a ti szobátokat*. (Hint: bezittelijke vorm van “ti” voor een lijdend voorwerp)
6. Ők megjavították *az ő biciklijüket*. (Hint: bezittelijke vorm van “ők” voor een lijdend voorwerp)
7. Én megmutatom *az én telefonomat*. (Hint: bezittelijke vorm van “én” voor een lijdend voorwerp)
8. Te eladtad *a te könyvedet*. (Hint: bezittelijke vorm van “te” voor een lijdend voorwerp)
9. Ő visszahozta *az ő pénzét*. (Hint: bezittelijke vorm van “ő” voor een lijdend voorwerp)
10. Mi megjavítottuk *a mi házunkat*. (Hint: bezittelijke vorm van “mi” voor een lijdend voorwerp)