Oefening 1: Gebruik van bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden bij mensen
2. *Dia* rumah besar. (Hint: Gebruik het bezittelijke voor ‘hij/zij’ in het Maleis.)
3. *Kamu* pensil ada di meja. (Hint: Gebruik het bezittelijke voor ‘jij’ in het Maleis.)
4. *Kami* guru sangat ramah. (Hint: Gebruik het bezittelijke voor ‘wij’ exclusief de luisteraar.)
5. *Mereka* mobil merah. (Hint: Gebruik het bezittelijke voor ‘zij’ meervoud.)
6. *Dia* kucing lucu. (Hint: Bezittelijk voor ‘hij/zij’, spreek over een huisdier.)
7. *Anda* teman saya. (Hint: Gebruik het beleefde bezittelijke voor ‘u’ of ‘jij’ in het Maleis.)
8. *Kita* keluarga besar. (Hint: Gebruik het bezittelijke voor ‘wij’ inclusief de luisteraar.)
9. *Aku* sepeda baru. (Hint: Informele variant van ‘ik’ in het Maleis.)
10. *Engkau* buku favorit. (Hint: Informele bezittelijke vorm voor ‘jij’.)
Oefening 2: Bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden bij bezittingen en familie
2. *Itu* sepeda dia. (Hint: Gebruik ‘zijn/haar’ bij een fiets.)
3. *Mobil* itu milik mereka. (Hint: Gebruik ‘hun’ bij een auto.)
4. *Buku* ini milik kamu. (Hint: Gebruik ‘jouw’ bij een boek.)
5. *Rumah* kami dekat sekolah. (Hint: Gebruik ‘ons’ voor een huis.)
6. *Adik* dia sangat pintar. (Hint: Gebruik ‘zijn/haar’ bij een jongere broer/zus.)
7. *Ayah* saya bekerja keras. (Hint: Gebruik ‘mijn’ bij ‘vader’.)
8. *Ibu* kamu memasak enak. (Hint: Gebruik ‘jouw’ bij ‘moeder’.)
9. *Kucing* mereka tidur siang. (Hint: Gebruik ‘hun’ bij een huisdier.)
10. *Kakak* kita sedang belajar. (Hint: Gebruik ‘onze’ bij een oudere broer/zus.)