Oefening 1: Bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden in eenvoudige zinnen
2. Waar is *jouw* boek? (Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor iemand anders, enkelvoud.)
3. *Zijn* hond speelt in de tuin. (Hint: Bezittelijk voor een mannelijke derde persoon enkelvoud.)
4. *Haar* fiets staat bij de deur. (Hint: Bezittelijk voor een vrouwelijke derde persoon enkelvoud.)
5. Wij eten in *ons* huis. (Hint: Bezittelijk voor ‘wij’, enkelvoud.)
6. Jullie hebben *jullie* tas vergeten. (Hint: Bezittelijk voor meervoud ‘jullie’.)
7. Zij hebben *hun* auto gewassen. (Hint: Bezittelijk voor ‘zij’ meervoud.)
8. Dit is *mijn* pen. (Hint: Bezittelijk voor ‘ik’ enkelvoud.)
9. Is dit *jouw* jas? (Hint: Bezittelijk voor ‘jij’ enkelvoud.)
10. *Onze* leraar is vriendelijk. (Hint: Bezittelijk voor ‘wij’ meervoud.)
Oefening 2: Bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden combineren met zelfstandige naamwoorden
2. *Jouw* vriend komt morgen. (Hint: Bezittelijk voor ‘jij’, mannelijke persoon.)
3. *Zijn* boek ligt op tafel. (Hint: Bezittelijk voor mannelijke derde persoon enkelvoud.)
4. *Haar* tas is blauw. (Hint: Bezittelijk voor vrouwelijke derde persoon enkelvoud.)
5. *Ons* huis is groot. (Hint: Bezittelijk voor ‘wij’, onzijdig zelfstandig naamwoord.)
6. *Jullie* kinderen spelen buiten. (Hint: Bezittelijk voor ‘jullie’ meervoud.)
7. *Hun* tuin is mooi. (Hint: Bezittelijk voor ‘zij’ meervoud.)
8. *Mijn* broer studeert in Bangalore. (Hint: Bezittelijk voor ‘ik’, mannelijke familielid.)
9. *Jouw* zus zingt goed. (Hint: Bezittelijk voor ‘jij’, vrouwelijke familielid.)
10. *Onze* school is dichtbij. (Hint: Bezittelijk voor ‘wij’, locatie.)