Oefening 1: Bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden voor personen
2. Ei *ei* gi yw hi. (Hint: ‘ei’ betekent ‘haar’ en verwijst naar iets wat zij bezit.)
3. Ein *ein* tŷ yw’r mwyaf. (Hint: ‘ein’ betekent ‘ons/onze’ en hoort bij iets wat bij ons hoort.)
4. Dy *dy* ffrind yw e. (Hint: ‘dy’ betekent ‘jouw’ en hoort bij iets wat aan jou toebehoort.)
5. Ei *ei* frawd yw e. (Hint: ‘ei’ betekent ‘zijn’ en verwijst naar iets dat hij bezit.)
6. Eu *eu* car yw’r gorau. (Hint: ‘eu’ betekent ‘hun’ en hoort bij iets dat aan hen toebehoort.)
7. Fy *fy* mam yw’n athrawes. (Hint: ‘fy’ betekent ‘mijn’ en hoort bij een zelfstandig naamwoord dat door jou bezit wordt.)
8. Eich *eich* ysgol yw’r hen un. (Hint: ‘eich’ betekent ‘jullie’ of formeel ‘uw’ en hoort bij iets wat aan jullie behoort.)
9. Ein *ein* plant yw hi. (Hint: ‘ein’ betekent ‘ons/onze’ en hoort bij iets dat ons toebehoort.)
10. Eu *eu* llyfrgell yw fawr. (Hint: ‘eu’ betekent ‘hun’ en hoort bij iets dat aan hen toebehoort.)
Oefening 2: Bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden in context
2. Yn *dy* gêm, rydych chi’n dda iawn. (Hint: ‘dy’ betekent ‘jouw’ en wordt gebruikt bij iets dat aan jou toebehoort.)
3. Mae *ei* car yn gyflym. (Hint: ‘ei’ betekent ‘zijn’ en verwijst naar iets dat hij bezit.)
4. Hoffwn i weld *ein* tŷ newydd. (Hint: ‘ein’ betekent ‘ons/onze’ en hoort bij iets dat bij ons hoort.)
5. Maen nhw’n mynd i *eu* parti heno. (Hint: ‘eu’ betekent ‘hun’ en hoort bij iets dat aan hen toebehoort.)
6. A wyt ti’n gweld *eich* llyfr? (Hint: ‘eich’ betekent ‘jullie’ of formeel ‘uw’ en hoort bij iets dat aan jullie toebehoort.)
7. Mae *fy* mam yn coginio pryd blasus. (Hint: ‘fy’ betekent ‘mijn’ en hoort bij iets dat door mij bezeten wordt.)
8. Rydych chi’n caru *dy* swydd newydd. (Hint: ‘dy’ betekent ‘jouw’ en hoort bij iets wat aan jou toebehoort.)
9. Mae *ei* ffrind yn ddoniol iawn. (Hint: ‘ei’ betekent ‘haar’ en verwijst naar iets dat zij bezit.)
10. Rydyn ni’n mynd i *ein* ysgol gyda’n gilydd. (Hint: ‘ein’ betekent ‘ons/onze’ en hoort bij iets dat bij ons hoort.)