Oefening 1: Bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden in de nominatief
2. Zij leest *tvoje* boeken. (Hint: Gebruik de vrouwelijke vorm van ‘jouw’ bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord.)
3. Dit is *její* auto. (Hint: Gebruik de vrouwelijke vorm van ‘haar’ bij een onzijdig zelfstandig naamwoord.)
4. Wij zien *náš* huis. (Hint: Gebruik de onzijdige vorm van ‘ons/onze’ bij een onzijdig zelfstandig naamwoord.)
5. Jullie hebben *vaše* fietsen. (Hint: Gebruik de meervoudsvorm van ‘jullie’ bij een meervoud zelfstandig naamwoord.)
6. Hij zoekt *jeho* klíč. (Hint: Gebruik de mannelijke vorm van ‘zijn’ bij een mannelijk zelfstandig naamwoord.)
7. Zij bewonderen *jejich* tuin. (Hint: Gebruik de meervoudsvorm van ‘hun’ bij een meervoud zelfstandig naamwoord.)
8. Ik heb *můj* jas gevonden. (Hint: Gebruik de mannelijke vorm van ‘mijn’ bij een mannelijk zelfstandig naamwoord.)
9. Jouw zus speelt met *tvůj* bal. (Hint: Gebruik de mannelijke vorm van ‘jouw’ bij een mannelijk zelfstandig naamwoord.)
10. Onze moeder kookt in *naše* keuken. (Hint: Gebruik de vrouwelijke vorm van ‘ons/onze’ bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord.)
Oefening 2: Bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden in de accusatief
2. Zij koopt *její* jurk voor het feest. (Hint: Gebruik de vrouwelijke accusatiefvorm van ‘haar’ bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord.)
3. Wij nemen *náše* boeken mee naar school. (Hint: Gebruik de meervoudsvorm van ‘ons/onze’ in accusatief.)
4. Hij gebruikt *jeho* computer elke dag. (Hint: Gebruik de mannelijke accusatiefvorm van ‘zijn’ bij een onzijdig zelfstandig naamwoord.)
5. Jullie zien *vaše* kinderen buiten spelen. (Hint: Gebruik de meervoudsvorm van ‘jullie’ in accusatief.)
6. Ik eet *můj* brood met kaas. (Hint: Gebruik de mannelijke accusatiefvorm van ‘mijn’ bij een mannelijk zelfstandig naamwoord.)
7. Zij helpt *jejich* vrienden met het huiswerk. (Hint: Gebruik de meervoudsvorm van ‘hun’ in accusatief.)
8. Jij belt *tvého* vader. (Hint: Gebruik de mannelijke accusatiefvorm van ‘jouw’ bij een levend mannelijk zelfstandig naamwoord.)
9. Wij bezoeken *naši* grootouders dit weekend. (Hint: Gebruik de meervoudsvorm van ‘ons/onze’ bij levende wezens in accusatief.)
10. Hij draagt *jeho* nieuwe jas vandaag. (Hint: Gebruik de mannelijke accusatiefvorm van ‘zijn’ bij een mannelijk zelfstandig naamwoord.)