1. *Môj* brat ide do školy. (Hint: gebruik de mannelijke vorm van ‘mijn’ in de nominatief.)
2. Vidím *tvoj* dom. (Hint: gebruik de mannelijke vorm van ‘jouw’ in de accusatief.)
3. To je *jej* kniha. (Hint: gebruik de vrouwelijke vorm van ‘haar’ in de nominatief.)
4. *Náš* pes je veľký. (Hint: gebruik de mannelijke vorm van ‘ons/onze’ in de nominatief.)
5. Máme *vašu* záhradu. (Hint: gebruik de vrouwelijke vorm van ‘jullie’ in de accusatief.)
6. Toto je *ich* auto. (Hint: gebruik de onzijdige vorm van ‘hun’ in de nominatief.)
7. *Môj* otec pracuje v meste. (Hint: gebruik de mannelijke vorm van ‘mijn’ in de nominatief.)
8. *Tvoja* sestra je pekná. (Hint: gebruik de vrouwelijke vorm van ‘jouw’ in de nominatief.)
9. Hľadám *jeho* kľúče. (Hint: gebruik de meervoudsvorm van ‘zijn’ in de accusatief.)
10. *Naše* deti sú šťastné. (Hint: gebruik de onzijdige meervoudsvorm van ‘ons/onze’ in de nominatief.)

1. Potrebujem pomoc *tvojho* brata. (Hint: gebruik de mannelijke genitief van ‘jouw’.)
2. Dám darček *mojej* mame. (Hint: gebruik de vrouwelijke datief van ‘mijn’.)
3. Bojím sa *jejho* psa. (Hint: gebruik de mannelijke genitief van ‘haar’.)
4. Pomáhame *nášmu* otcovi. (Hint: gebruik de mannelijke datief van ‘ons/onze’.)
5. Vďaka *vašej* sestre za pomoc. (Hint: gebruik de vrouwelijke datief van ‘jullie’.)
6. Nevidím *ichho* domu. (Hint: gebruik de mannelijke genitief van ‘hun’.)
7. Pozerám sa na *môjho* syna. (Hint: gebruik de mannelijke accusatief van ‘mijn’.)
8. Hovorím s *tvojou* kamarátkou. (Hint: gebruik de vrouwelijke datief van ‘jouw’.)
9. Neviem, kde je *jejho* kniha. (Hint: gebruik de vrouwelijke genitief van ‘haar’.)
10. Volám sa *našej* škole. (Hint: gebruik de vrouwelijke datief van ‘ons/onze’.)