1. Менің *кітабым* үстелде жатыр. (Gebruik het bezittelijk voor “mijn” + zelfstandig naamwoord “boek” in de nominatief.)
2. Сенің *үйің* үлкен және әдемі. (Gebruik het bezittelijk voor “jouw” + zelfstandig naamwoord “huis” in de nominatief.)
3. Оның *машинасы* өте жылдам. (Gebruik het bezittelijk voor “zijn/haar” + zelfstandig naamwoord “auto” in de nominatief.)
4. Біздің *мектебіміз* қалада. (Gebruik het bezittelijk voor “ons” + zelfstandig naamwoord “school” in de nominatief.)
5. Сіздің *қолыңыз* жарақат алды. (Gebruik het bezittelijk voor “uw” + zelfstandig naamwoord “hand” in de nominatief.)
6. Олардың *балалары* мектепке барады. (Gebruik het bezittelijk voor “hun” + zelfstandig naamwoord “kinderen” in de nominatief.)
7. Менің *ата-анам* мейірімді адамдар. (Gebruik het bezittelijk voor “mijn” + zelfstandig naamwoord “ouders” in de nominatief.)
8. Сенің *жазуың* өте жақсы. (Gebruik het bezittelijk voor “jouw” + zelfstandig naamwoord “schrift” in de nominatief.)
9. Оның *үйі* үлкен бақшасы бар. (Gebruik het bezittelijk voor “zijn/haar” + zelfstandig naamwoord “huis” in de nominatief.)
10. Біздің *досымыз* спортпен айналысады. (Gebruik het bezittelijk voor “ons” + zelfstandig naamwoord “vriend” in de nominatief.)

1. Менің *кітаптарым* үстелде жатыр. (Gebruik het meervoud bezittelijk voor “mijn” + zelfstandig naamwoord “boeken”.)
2. Сенің *достарың* мектепте. (Gebruik het meervoud bezittelijk voor “jouw” + zelfstandig naamwoord “vrienden”.)
3. Оның *қаламдары* жаңа. (Gebruik het meervoud bezittelijk voor “zijn/haar” + zelfstandig naamwoord “pennen”.)
4. Біздің *отбасымыз* үлкен. (Gebruik het enkelvoud bezittelijk voor “ons” + zelfstandig naamwoord “familie”.)
5. Сіздің *машиналарыңыз* гаражда тұр. (Gebruik het meervoud bezittelijk voor “uw” + zelfstandig naamwoord “auto’s”.)
6. Олардың *үлкендері* университетте оқиды. (Gebruik het meervoud bezittelijk voor “hun” + zelfstandig naamwoord “oudere kinderen”.)
7. Менің *қаламым* үстелде. (Gebruik het enkelvoud bezittelijk voor “mijn” + zelfstandig naamwoord “pen”.)
8. Сенің *кітапшаң* өте қызықты. (Gebruik het verkleinwoord bezittelijk voor “jouw” + zelfstandig naamwoord “boekje”.)
9. Оның *балапан* құстары бақшада. (Gebruik het bezittelijk voor “zijn/haar” + zelfstandig naamwoord “kuikens”.)
10. Біздің *жұмыстарымыз* дайын болды. (Gebruik het meervoud bezittelijk voor “ons” + zelfstandig naamwoord “taken”.)