1. Dit is *mənim* kitabım. (Hint: bezittelijk voornaamwoord ‘mijn’ voor een enkelvoudig zelfstandig naamwoord)
2. Waar is *sənin* evin? (Hint: bezittelijk voornaamwoord ‘jouw’ voor een enkelvoudig zelfstandig naamwoord)
3. *Mənim* qələmim masanın üstündədir. (Hint: ‘mijn’ bij een enkelvoudig zelfstandig naamwoord)
4. *Sənin* dostun məktəbdədir. (Hint: ‘jouw’ bij een enkelvoudig zelfstandig naamwoord)
5. *Mənim* kitabım çox maraqlıdır. (Hint: ‘mijn’ bij een enkelvoudig zelfstandig naamwoord)
6. *Sənin* siçanın çox gözəldir. (Hint: ‘jouw’ bij een enkelvoudig zelfstandig naamwoord)
7. *Mənim* qardaşım həkimdir. (Hint: ‘mijn’ bij een enkelvoudig zelfstandig naamwoord)
8. *Sənin* bağın böyükdür. (Hint: ‘jouw’ bij een enkelvoudig zelfstandig naamwoord)
9. *Mənim* telefonum zəng edir. (Hint: ‘mijn’ bij een enkelvoudig zelfstandig naamwoord)
10. *Sənin* kitabxanan çox zəngindir. (Hint: ‘jouw’ bij een enkelvoudig zelfstandig naamwoord)

1. Bu *onun* maşınıdır. (Hint: bezittelijk voornaamwoord ‘zijn’ of ‘haar’ voor een enkelvoudig zelfstandig naamwoord)
2. *Onun* evi şəhərdədir. (Hint: ‘zijn’ of ‘haar’ bij een enkelvoudig zelfstandig naamwoord)
3. *Onun* kitabı masadadır. (Hint: ‘zijn’ of ‘haar’ bij een enkelvoudig zelfstandig naamwoord)
4. *Onun* dostları çox mehribandır. (Hint: ‘zijn’ of ‘haar’ bij een meervoudig zelfstandig naamwoord)
5. Bu, *onun* itidir. (Hint: ‘zijn’ of ‘haar’ bij een enkelvoudig zelfstandig naamwoord)
6. *Onun* qələmi itkin düşüb. (Hint: ‘zijn’ of ‘haar’ bij een enkelvoudig zelfstandig naamwoord)
7. *Onun* otağı çox səliqəlidir. (Hint: ‘zijn’ of ‘haar’ bij een enkelvoudig zelfstandig naamwoord)
8. *Onun* bağçası gözəldir. (Hint: ‘zijn’ of ‘haar’ bij een enkelvoudig zelfstandig naamwoord)
9. *Onun* uşaqları məktəbə gedir. (Hint: ‘zijn’ of ‘haar’ bij een meervoudig zelfstandig naamwoord)
10. *Onun* kompüteri çox sürətlidir. (Hint: ‘zijn’ of ‘haar’ bij een enkelvoudig zelfstandig naamwoord)