Oefening 1: Eenvoudige bevestigende zinnen met werkwoorden
2. Timi *jānchhau* (jij gaat). Hint: Gebruik de tegenwoordige tijd van het werkwoord ‘gaan’ voor jij.
3. U *lekhnuhunchha* (hij/zij schrijft). Hint: Gebruik de beleefde vorm van ‘schrijven’ in de tegenwoordige tijd.
4. Hami *khelchau* (wij spelen). Hint: Gebruik de werkwoordsvorm voor ‘wij’ in de tegenwoordige tijd.
5. Tapaiharu *padhnuhunchha* (jullie lezen). Hint: Beleefde vorm voor ‘jullie lezen’.
6. Maile *dekhē* (ik zag). Hint: Verleden tijd van ‘zien’ met eerste persoon.
7. Timi le *bolyau* (jij sprak). Hint: Verleden tijd van ‘spreken’ voor jij.
8. U le *siknu bhayo* (hij/zij leerde). Hint: Beleefde verleden tijd van ‘leren’.
9. Hami le *khēlē* (wij speelden). Hint: Verleden tijd van ‘spelen’ voor wij.
10. Tapaiharu le *aunuhunchha* (jullie komen). Hint: Beleefde tegenwoordige tijd van ‘komen’.
Oefening 2: Bevestigende zinnen met bezittelijke voornaamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden
2. Timi ko *kitaab* sundar cha (jouw boek is mooi). Hint: Gebruik bezittelijk voornaamwoord voor ‘jouw’.
3. Usko *bāṭo* dūr cha (zijn/haar weg is ver). Hint: Gebruik bezittelijk voornaamwoord voor ‘zijn/haar’.
4. Hāmro *paṭi* thulo cha (onze kamer is groot). Hint: Gebruik bezittelijk voornaamwoord voor ‘onze’.
5. Tapāīharuko *bāgān* sundar cha (jullie tuin is mooi). Hint: Gebruik bezittelijk voornaamwoord voor ‘jullie’.
6. Mero *mitra* imaandār cha (mijn vriend is eerlijk). Hint: Bezittelijk voornaamwoord ‘mijn’.
7. Timi ko *phool* rangin cha (jouw bloem is kleurrijk). Hint: Bezittelijk voornaamwoord ‘jouw’.
8. Usko *sāthī* mādhur cha (zijn/haar vriend is aardig). Hint: Bezittelijk voornaamwoord ‘zijn/haar’.
9. Hāmro *ghara* swachha cha (ons huis is schoon). Hint: Bezittelijk voornaamwoord ‘ons’.
10. Tapāīharuko *bacha* buddhi cha (jullie kind is slim). Hint: Bezittelijk voornaamwoord ‘jullie’.