Oefening 1: Bevestigende zinnen met het werkwoord “होना” (zijn)
2. हम *हैं* दोस्त। (Gebruik de juiste vorm van “zijn” voor meervoud, wij.)
3. तुम *हो* अच्छे छात्र हो। (Gebruik de juiste vorm van “zijn” voor jij.)
4. यह किताब *है* मेरी। (Gebruik de juiste vorm van “zijn” voor het enkelvoudige woord “dit”.)
5. वे *हैं* मेरे भाई। (Gebruik de juiste vorm van “zijn” voor meervoud, zij.)
6. मैं *हूँ* घर पर। (Gebruik de juiste vorm van “zijn” voor ik.)
7. आप *हैं* शिक्षक। (Gebruik de beleefde vorm van “zijn” voor u/jij.)
8. बच्चा *है* खुश। (Gebruik de juiste vorm van “zijn” voor enkelvoud, hij/zij.)
9. हम सब *हैं* साथ। (Gebruik de juiste vorm van “zijn” voor meervoud, wij.)
10. वह लड़का *है* तेज़। (Gebruik de juiste vorm van “zijn” voor enkelvoud, hij.)
Oefening 2: Bevestigende zinnen met het werkwoord “करना” (doen/maken)
2. वह खाना *करती* है। (Gebruik de juiste vorm van “doen” voor zij, vrouwelijk.)
3. हम खेल *करते* हैं। (Gebruik de juiste vorm van “doen” voor wij, mannelijk of gemengd.)
4. तुम काम *करते* हो। (Gebruik de juiste vorm van “doen” voor jij, mannelijk.)
5. वे गाना *करती* हैं। (Gebruik de juiste vorm van “doen” voor zij, vrouwelijk meervoud.)
6. मैं सफाई *करता* हूँ। (Gebruik de juiste vorm van “doen” voor ik, mannelijk.)
7. आप योग *करते* हैं। (Gebruik de beleefde vorm van “doen” voor u, mannelijk.)
8. बच्चा खेल *करता* है। (Gebruik de juiste vorm van “doen” voor hij, mannelijk.)
9. हम सब मस्ती *करते* हैं। (Gebruik de juiste vorm van “doen” voor wij, mannelijk of gemengd.)
10. वह लड़की नृत्य *करती* है। (Gebruik de juiste vorm van “doen” voor zij, vrouwelijk.)