Oefening 1: Betrekkelijke voornaamwoorden voor personen
2. Het meisje *جس* haar boek op tafel ligt, is mijn zus. (Gebruik het betrekkelijke voornaamwoord voor bezit bij personen).
3. De student *جسے* ik gisteren zag, is erg slim. (Gebruik het betrekkelijke voornaamwoord voor lijdend voorwerp).
4. De vrouw *جو* naast de deur woont, spreekt Urdu. (Gebruik het betrekkelijke voornaamwoord voor onderwerp).
5. De jongen *جسے* ik een cadeau gaf, was blij. (Gebruik het betrekkelijke voornaamwoord voor lijdend voorwerp).
6. Het kind *جس نے* het boek gelezen, heeft het begrepen. (Gebruik het betrekkelijke voornaamwoord voor wie/ die iets gedaan heeft).
7. De man *جس کی* auto gestolen is, belt de politie. (Gebruik het betrekkelijke voornaamwoord voor bezit).
8. De leraar *جو* ons helpt, is erg vriendelijk. (Gebruik het betrekkelijke voornaamwoord voor onderwerp).
9. De vrouw *جسے* ik belde, antwoordde niet. (Gebruik het betrekkelijke voornaamwoord voor lijdend voorwerp).
10. Het meisje *جس کے* schoenen kapot zijn, loopt langzaam. (Gebruik het betrekkelijke voornaamwoord voor bezit).
Oefening 2: Betrekkelijke voornaamwoorden voor zaken en dieren
2. De hond *جسے* ik elke dag uitlaat, is vriendelijk. (Gebruik het betrekkelijke voornaamwoord voor lijdend voorwerp).
3. De auto *جس کی* motor kapot is, staat in de garage. (Gebruik het betrekkelijke voornaamwoord voor bezit).
4. Het boek *جو* op tafel ligt, is van mij. (Gebruik het betrekkelijke voornaamwoord voor onderwerp).
5. De kat *جس نے* de muis gevangen heeft, is trots. (Gebruik het betrekkelijke voornaamwoord voor wie/ die iets gedaan heeft).
6. Het huis *جس میں* ik woon, is groot. (Gebruik het betrekkelijke voornaamwoord voor plaats).
7. De fiets *جس کا* wiel kapot is, kan niet gebruikt worden. (Gebruik het betrekkelijke voornaamwoord voor bezit).
8. Het dier *جو* in het bos leeft, is zeldzaam. (Gebruik het betrekkelijke voornaamwoord voor onderwerp).
9. De boom *جس کے* bladeren geel zijn, staat in de tuin. (Gebruik het betrekkelijke voornaamwoord voor bezit).
10. De kamer *جس میں* ik slaap, is rustig. (Gebruik het betrekkelijke voornaamwoord voor plaats).