1. Dit is de man *який* werkt in de winkel. (Hint: Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor een mannelijke persoon in het nominatief.)
2. Dit is het huis *яке* groot en mooi is. (Hint: Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor een onzijdig woord in het nominatief.)
3. Dit zijn de kinderen *які* spelen in het park. (Hint: Meervoud, nominatief.)
4. De vrouw *яка* zingt, is mijn moeder. (Hint: Vrouwelijk enkelvoud, nominatief.)
5. De boeken *які* liggen op tafel, zijn nieuw. (Hint: Meervoud, nominatief.)
6. De jongen *який* fietst, is mijn broer. (Hint: Mannelijk enkelvoud, nominatief.)
7. De tafel *яка* staat in de keuken, is oud. (Hint: Vrouwelijk enkelvoud, nominatief.)
8. De auto *яка* rijdt snel, is nieuw. (Hint: Vrouwelijk enkelvoud, nominatief.)
9. De lichten *які* branden, zijn fel. (Hint: Meervoud, nominatief.)
10. De kat *який* slaapt, is zwart. (Hint: Mannelijk enkelvoud, nominatief.)

1. Ik zie de man *якого* je gisteren hebt ontmoet. (Hint: Mannelijk enkelvoud, accusatief, levend wezen.)
2. Ik koop het boek *яке* je aanbevolen hebt. (Hint: Onzijdig enkelvoud, accusatief.)
3. Ik hoor de kinderen *яких* spelen buiten. (Hint: Meervoud, accusatief, levend wezen.)
4. Ik ken de vrouw *яку* je hebt gezien. (Hint: Vrouwelijk enkelvoud, accusatief.)
5. Ik lees de brieven *які* op tafel liggen. (Hint: Meervoud, accusatief.)
6. Ik help de jongen *якого* je noemde. (Hint: Mannelijk enkelvoud, accusatief, levend wezen.)
7. Ik schilder de muur *яку* je hebt gekozen. (Hint: Vrouwelijk enkelvoud, accusatief.)
8. Ik bewonder de auto *яку* je hebt gekocht. (Hint: Vrouwelijk enkelvoud, accusatief.)
9. Ik vervang de lampen *які* kapot zijn. (Hint: Meervoud, accusatief.)
10. Ik voed de kat *яку* je hebt gevonden. (Hint: Vrouwelijk enkelvoud, accusatief.)