1. De man *які* прыходзіць заўсёды дапамагае мне. (Hint: Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor een mannelijk onderwerp in nominatief)
2. Я бачу дзяўчыну *якую* ты ведаеш. (Hint: Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor een vrouwelijk lijdend voorwerp in accusatief)
3. Дом, у *якім* мы жывем, вельмі стары. (Hint: Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor een onzijdig woord in locatief)
4. Вёска, *якую* я наведаў летам, была ціхай. (Hint: Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor een vrouwelijk woord in accusatief)
5. Хлопец, *які* гаворыць па-беларуску, мой сябра. (Hint: Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor een mannelijk onderwerp in nominatief)
6. Кніга, *якую* я чытаю, вельмі цікавая. (Hint: Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor een vrouwelijk lijdend voorwerp in accusatief)
7. Месца, дзе мы сустрэліся, — гэта парк, у *якім* шмат дрэў. (Hint: Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor onzijdig woord in locatief)
8. Жанчына, *якая* спявае, мае прыгожы голас. (Hint: Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor vrouwelijk onderwerp in nominatief)
9. Хатні гадаванец, *якага* я бачу кожны дзень, вельмі дружалюбны. (Hint: Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor mannelijk woord in accusatief)
10. Машына, у *якой* новы рухавік, вельмі хуткая. (Hint: Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor vrouwelijk woord у + locatief)

1. Хлопчык, *з якім* я гуляў, мой сусед. (Hint: Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord met voorzetsel “з” in instrumentalis voor mannelijk woord)
2. Жанчына, *да якой* я пісаў, адказала мне. (Hint: Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord met voorzetsel “да” in genetief voor vrouwelijk woord)
3. Дом, у *якім* жывуць мае бацькі, знаходзіцца недалёка. (Hint: Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord met voorzetsel “у” in locatief voor onzijdig woord)
4. Хлопец, *за якога* яна выйшла замуж, вельмі добры. (Hint: Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord met voorzetsел “за” in accusatief voor mannelijk woord)
5. Дзяўчына, *пра якую* мы гаварылі, прыйшла сёння. (Hint: Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord met voorzetsel “пра” in accusatief voor vrouwelijk woord)
6. Кніга, *з якой* я атрымаў задавальненне, знаходзіцца на паліцы. (Hint: Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord met voorzetsel “з” in instrumentalis voor vrouwelijk woord)
7. Сябры, *да якіх* я ездзіў у госці, вельмі гасцінныя. (Hint: Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord met voorzetsel “да” in genetief meervoud)
8. Хатні гадаванец, *пры якім* я заўсёды спакойны, вельмі ласкавы. (Hint: Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord met voorzetsel “пры” in locatief voor mannelijk woord)
9. Машына, *пад якой* я паклаў сумку, была закрытая. (Hint: Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord met voorzetsel “пад” in instrumentalis voor vrouwelijk woord)
10. Месца, *на якое* мы пойдзем, яшчэ невядома. (Hint: Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord met voorzetsel “на” in accusatief voor onzijdig woord)