Oefening 1: Betrekkelijke voornaamwoorden in de nominatief
2. To je knjiga, *ki* jo berem. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor een vrouwelijk zelfstandig naamwoord in de nominatief)
3. To so otroci, *ki* igrajo na dvorišču. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor meervoud in de nominatief)
4. To je pes, *ki* laja glasno. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor een mannelijk zelfstandig naamwoord in de nominatief)
5. To je hiša, *ki* stoji ob reki. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor een vrouwelijk zelfstandig naamwoord in de nominatief)
6. To so moji prijatelji, *ki* živijo v Ljubljani. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor meervoud in de nominatief)
7. To je avto, *ki* je parkiran pred hišo. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor een onzijdig zelfstandig naamwoord in de nominatief)
8. To je dekle, *ki* pleše zelo dobro. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor een vrouwelijk persoon in de nominatief)
9. To so knjige, *ki* sem jih kupil. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor meervoud in de nominatief)
10. To je fant, *ki* govori tri jezike. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor een mannelijke persoon in de nominatief)
Oefening 2: Betrekkelijke voornaamwoorden in de accusatief
2. Berem knjigo, *ki* jo je priporočil prijatelj. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord in de accusatief voor een vrouwelijk zelfstandig naamwoord)
3. Poznam otroke, *ki* jih je učitelj pohvalil. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord in de accusatief voor meervoud)
4. Kupil sem psa, *ki* je zelo prijazen. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord in de accusatief voor een mannelijk zelfstandig naamwoord)
5. Vidim hišo, *ki* stoji na hribu. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord in de accusatief voor een vrouwelijk zelfstandig naamwoord)
6. Spoznal sem prijatelje, *ki* so prišli na zabavo. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord in de accusatief voor meervoud)
7. Popravili so avto, *ki* je bil poškodovan. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord in de accusatief voor een onzijdig zelfstandig naamwoord)
8. Vidim dekle, *ki* pleše na odru. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord in de accusatief voor een vrouwelijk persoon)
9. Kupil sem knjige, *ki* so bile na razprodaji. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord in de accusatief voor meervoud)
10. Spoznal sem fanta, *ki* govori angleško. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord in de accusatief voor een mannelijke persoon)