1. To jest człowiek, *który* lubi czytać książki. (Hint: Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor een mannelijke onderwerp in nominatief.)
2. Mam kota, *który* jest bardzo przyjazny. (Hint: Betrekkelijk voornaamwoord voor een mannelijke enkelvoud in nominatief.)
3. To jest kobieta, *która* pracuje w szkole. (Hint: Betrekkelijk voornaamwoord voor een vrouwelijk onderwerp in nominatief.)
4. Znam dziecko, *które* mieszka obok nas. (Hint: Betrekkelijk voornaamwoord voor onzijdig onderwerp in nominatief.)
5. To są ludzie, *którzy* grają w piłkę nożną. (Hint: Meervoud mannelijk of gemengd geslacht in nominatief.)
6. Oto psy, *które* biegają w parku. (Hint: Meervoud onzijdig of vrouwelijk in nominatief.)
7. To jest dom, *który* stoi na wzgórzu. (Hint: Betrekkelijk voornaamwoord voor onzijdig enkelvoud in nominatief.)
8. Mam przyjaciela, *który* mieszka w Warszawie. (Hint: Mannelijk enkelvoud, onderwerp.)
9. To jest kobieta, *która* zna wiele języków. (Hint: Vrouwelijk enkelvoud, onderwerp.)
10. Znam uczniów, *którzy* uczą się pilnie. (Hint: Meervoud mannelijk, onderwerp.)

1. To jest człowiek, *którego* widziałem wczoraj. (Hint: Mannelijk enkelvoud, lijdend voorwerp.)
2. Mam kota, *którego* bardzo lubię. (Hint: Mannelijk enkelvoud, accusatief van betrekkelijk voornaamwoord.)
3. To jest kobieta, *którą* spotkałem na ulicy. (Hint: Vrouwelijk enkelvoud, accusatief.)
4. Znam dziecko, *które* widzę codziennie. (Hint: Onzijdig enkelvoud, accusatief is gelijk aan nominatief.)
5. To są ludzie, *których* znam od lat. (Hint: Meervoud mannelijk, accusatief.)
6. Oto psy, *które* widzę w parku. (Hint: Meervoud onzijdig of vrouwelijk, accusatief gelijk aan nominatief.)
7. To jest dom, *który* kupiliśmy. (Hint: Onzijdig enkelvoud, accusatief gelijk aan nominatief.)
8. Mam przyjaciela, *którego* zaprosiłem na obiad. (Hint: Mannelijk enkelvoud, accusatief.)
9. To jest kobieta, *którą* znam dobrze. (Hint: Vrouwelijk enkelvoud, accusatief.)
10. Znam uczniów, *których* często widuję. (Hint: Meervoud mannelijk, accusatief.)