Oefening 1: Gebruik van het bepaalde lidwoord ‘de’ en ‘het’ in Tamil
2. Het *வீடு* is groot en mooi. (Let op: het Tamil woord voor huis)
3. De *மரம்* is hoog en groen. (Let op: het Tamil woord voor boom)
4. Het *நதி* stroomt snel. (Let op: het Tamil woord voor rivier)
5. De *பூ* ruikt heerlijk. (Let op: het Tamil woord voor bloem)
6. Het *கடை* is dicht vandaag. (Let op: het Tamil woord voor winkel)
7. De *கடிகாரம்* hangt aan de muur. (Let op: het Tamil woord voor klok)
8. Het *நாய்* slaapt in de mand. (Let op: het Tamil woord voor hond)
9. De *மீன்* zwemt in de vijver. (Let op: het Tamil woord voor vis)
10. Het *மரம்* geeft schaduw. (Let op: het Tamil woord voor boom)
Oefening 2: Bepaalde lidwoorden in combinatie met Tamil zelfstandige naamwoorden
2. Zij leest het *சினிமா* tijdschrift. (Let op: het Tamil woord voor film)
3. De *கடல்* is blauw en diep. (Let op: het Tamil woord voor zee)
4. Hij koopt het *கார்டு* voor zijn vriend. (Let op: het Tamil woord voor kaart)
5. De *பறவை* vliegt hoog in de lucht. (Let op: het Tamil woord voor vogel)
6. Het *பிள்ளை* speelt in de tuin. (Let op: het Tamil woord voor kind)
7. De *பால்* is vers en koud. (Let op: het Tamil woord voor melk)
8. Het *ஓட்டல்* serveert lekker eten. (Let op: het Tamil woord voor hotel)
9. De *மாலை* is kleurrijk. (Let op: het Tamil woord voor ketting)
10. Het *புத்தகம்* ligt op de plank. (Let op: het Tamil woord voor boek)