Oefening 1: Bepaalde lidwoorden bij algemene zelfstandige naamwoorden
2. Ik zie *ang* huis aan de overkant. (Gebruik het bepaalde lidwoord voor een algemeen zelfstandig naamwoord)
3. *Ang* bata speelt buiten. (Gebruik het bepaalde lidwoord voor een algemeen zelfstandig naamwoord)
4. Zij leest een boek over *ang* dag. (Gebruik het bepaalde lidwoord voor een algemeen zelfstandig naamwoord)
5. De bloem heet *ang* bulaklak in het Tagalog. (Gebruik het bepaalde lidwoord voor een algemeen zelfstandig naamwoord)
6. We eten bij *ang* mesa vandaag. (Gebruik het bepaalde lidwoord voor een algemeen zelfstandig naamwoord)
7. *Ang* isda zwemt in het water. (Gebruik het bepaalde lidwoord voor een algemeen zelfstandig naamwoord)
8. Hij draagt een hoed op *ang* ulo. (Gebruik het bepaalde lidwoord voor een algemeen zelfstandig naamwoord)
9. De kat zit op *ang* silya. (Gebruik het bepaalde lidwoord voor een algemeen zelfstandig naamwoord)
10. Zij kijkt naar *ang* araw. (Gebruik het bepaalde lidwoord voor een algemeen zelfstandig naamwoord)
Oefening 2: Bepaalde lidwoorden bij persoonsnamen
2. Heb je *si* Juan gezien? (Gebruik het bepaalde lidwoord voor persoonsnamen)
3. *Si* Pedro werkt in het ziekenhuis. (Gebruik het bepaalde lidwoord voor persoonsnamen)
4. Wij spreken met *si* Ana morgen. (Gebruik het bepaalde lidwoord voor persoonsnamen)
5. *Si* Carlos leest een boek. (Gebruik het bepaalde lidwoord voor persoonsnamen)
6. Ik bel *si* Liza later. (Gebruik het bepaalde lidwoord voor persoonsnamen)
7. *Si* Rosa is mijn buurvrouw. (Gebruik het bepaalde lidwoord voor persoonsnamen)
8. Kom je met *si* Tomas? (Gebruik het bepaalde lidwoord voor persoonsnamen)
9. *Si* Miguel speelt gitaar. (Gebruik het bepaalde lidwoord voor persoonsnamen)
10. Wij wachten op *si* Elena. (Gebruik het bepaalde lidwoord voor persoonsnamen)