Oefening 1: Bepaalde lidwoorden in eenvoudige zinnen
2. Ik zie *de* auto die voor het huis staat. (Hint: bepaald lidwoord voor een bekende auto)
3. Zij koopt *de* appel uit de mand. (Hint: bepaalde appel, niet zomaar een appel)
4. Hij drinkt *het* water uit de fles. (Hint: bepaald lidwoord voor onzijdige woorden)
5. Wij bezoeken *het* museum vandaag. (Hint: bepaald lidwoord bij een specifiek museum)
6. Jullie luisteren naar *de* muziek van de band. (Hint: specifiek muziekstuk)
7. Zij dragen *de* jas die gisteren is gekocht. (Hint: bepaalde jas)
8. De leraar geeft *de* uitleg aan de klas. (Hint: bepaalde uitleg)
9. Hij schrijft in *de* agenda van de school. (Hint: specifieke agenda)
10. Ik eet *de* taart die jij hebt gebakken. (Hint: bepaalde taart)
Oefening 2: Bepaalde lidwoorden in samengestelde zinnen
2. Wij zien *de* bomen in het park elke dag. (Hint: bepaalde bomen die bekend zijn)
3. Zij vindt *het* boek dat je hebt gelezen interessant. (Hint: bepaald lidwoord bij onzijdig woord)
4. De kinderen spelen met *de* bal in de tuin. (Hint: specifieke bal)
5. Ik bezoek *het* huis waar mijn grootouders wonen. (Hint: bepaald lidwoord bij onzijdig woord)
6. Jullie horen *de* vogels die in de bomen zingen. (Hint: bepaalde vogels)
7. Hij zet *de* lamp op de tafel aan. (Hint: specifieke lamp)
8. Wij volgen *de* weg naar het dorp. (Hint: bepaalde weg)
9. Zij draagt *de* ketting die ze gekregen heeft. (Hint: bepaalde ketting)
10. Ik schrijf een brief aan *de* directeur van de school. (Hint: bepaalde directeur)