1. *Гэта* дом маёй сястры. (Gebruik het bepaalde lidwoord om naar “dit” te verwijzen.)
2. Я бачу *гэтую* кнігу на стале. (Vrouwelijk enkelvoud, aanwijzend lidwoord.)
3. Мы ідзём у *гэту* школу кожны дзень. (Vrouwelijk enkelvoud, gebruik van bepaald lidwoord bij plaats.)
4. Ён любіць *гэту* песню. (Vrouwelijk enkelvoud, aanwijzend lidwoord bij iets specifieks.)
5. Ты ведаеш *гэтых* людзей? (Meervoud, bepaald lidwoord bij personen.)
6. Я чытаю пра *гэту* гісторыю. (Vrouwelijk enkelvoud, bepaald lidwoord.)
7. Мы купілі *гэты* стол. (Mannelijk enkelvoud, aanwijzend lidwoord.)
8. Вось *гэта* мая машына. (Onzijdig of neutraal, aanwijzend lidwoord.)
9. Я ведаю *гэтых* дзяцей. (Meervoud, bepaald lidwoord bij kinderen.)
10. Ён паказвае на *гэту* карціну. (Vrouwelijk enkelvoud, bepaald lidwoord.)

1. *Гэты* чалавек вельмі добры. (Mannelijk enkelvoud, bepaald lidwoord voor persoon.)
2. Яна любіць *гэтую* кветку ў садзе. (Vrouwelijk enkelvoud, bepaald lidwoord bij bloem.)
3. Мы набываем *гэты* хлеб кожны дзень. (Mannelijk enkelvoud, bepaald lidwoord.)
4. Дзе *гэты* магазін? (Mannelijk enkelvoud, bepaald lidwoord bij plaats.)
5. Ён глядзіць на *гэтых* птушак. (Meervoud, bepaald lidwoord.)
6. Я ўзяў *гэту* кнігу з паліцы. (Vrouwelijk enkelvoud, bepaald lidwoord.)
7. Мы размаўляем пра *гэты* фільм. (Mannelijk enkelvoud, bepaald lidwoord.)
8. Яна кажа пра *гэту* праблему. (Vrouwelijk enkelvoud, bepaald lidwoord.)
9. Вось *гэты* мост праз раку. (Mannelijk enkelvoud, bepaald lidwoord.)
10. Я бачу *гэтых* студэнтаў у класе. (Meervoud, bepaald lidwoord.)