Oefening 1: Bepaalde lidwoorden bij zelfstandige naamwoorden
2. Zij koopt *arabayı* morgen. (Let op het achtervoegsel voor ‘de auto’ in lijdende vorm)
3. Wij lezen *dergiyi* elke week. (Let op het achtervoegsel voor ‘het tijdschrift’)
4. Jij pakt *kalemi* van het bureau. (Let op het achtervoegsel voor ‘de pen’)
5. Hij drinkt uit *bardağı*. (Let op het achtervoegsel voor ‘het glas’)
6. De docent legt *soruyu* uit. (Let op het achtervoegsel voor ‘de vraag’)
7. Zij draagt *çantayı* altijd. (Let op het achtervoegsel voor ‘de tas’)
8. Wij bekijken *filmi* samen. (Let op het achtervoegsel voor ‘de film’)
9. Jullie sluiten *kapıyı* zorgvuldig. (Let op het achtervoegsel voor ‘de deur’)
10. Ik koop *elmayı* in de markt. (Let op het achtervoegsel voor ‘de appel’)
Oefening 2: Bepaalde lidwoorden en meervoudsvormen
2. Wij lezen de *kitapları* in de klas. (Meervoud en bepaald lidwoord van ‘boek’)
3. Jullie zien de *evleri* van veraf. (Meervoud en bepaald lidwoord van ‘huis’)
4. Hij koopt alle *kalemleri*. (Meervoud en bepaald lidwoord van ‘pen’)
5. Zij gebruiken de *sandalye* niet. (Enkelvoud bepaald lidwoord van ‘stoel’)
6. De studenten maken de *ödevleri*. (Meervoud en bepaald lidwoord van ‘huiswerk/opdracht’)
7. Ik vind de *çiçekleri* mooi. (Meervoud en bepaald lidwoord van ‘bloem’)
8. Wij luisteren naar de *şarkıları*. (Meervoud en bepaald lidwoord van ‘lied’)
9. De leraar corrigeert de *sınavları*. (Meervoud en bepaald lidwoord van ‘examen’)
10. Jullie zetten de *masaları* buiten. (Meervoud en bepaald lidwoord van ’tafel’)