1. Ik zie *оног* човека in het park. (Gebruik het bepaalde lidwoord voor mannelijk enkelvoud in de accusatief.)
2. Dit is *оног* лепог дана. (Let op het bijvoeglijk naamwoord en het lidwoord voor mannelijk enkelvoud.)
3. We praten over *оног* учитеља. (Gebruik het bepaalde lidwoord in de genitief.)
4. Ik geef een boek aan *оног* дечака. (Dativus van mannelijk enkelvoud.)
5. Hij kent *оног* паметног човека. (Accusatief, mannelijk enkelvoud, met bijvoeglijk naamwoord.)
6. Ik wacht op *оног* старог пријатеља. (Gebruik het bepaalde lidwoord in de lokatief.)
7. Dit is het huis van *оног* доброг човека. (Genitief, mannelijk enkelvoud.)
8. Ze spreekt met *оног* младог лекара. (Instrumentalis, mannelijk enkelvoud.)
9. Ik bewonder *оног* великог спортисту. (Accusatief, mannelijk enkelvoud.)
10. We wachten op *оног* смешног човека. (Lokatief, mannelijk enkelvoud.)

1. Ik zie *ону* лепу жену in de straat. (Accusatief, vrouwelijk enkelvoud.)
2. De tas van *оне* паметне девојке is hier. (Genitief, vrouwelijk enkelvoud.)
3. Ik geef een brief aan *оној* доброј учитељици. (Dativus, vrouwelijk enkelvoud.)
4. Ze praat over *ону* стару кућу. (Accusatief, vrouwelijk enkelvoud.)
5. Ik wandel met *оном* младом девојком in het park. (Instrumentalis, vrouwelijk enkelvoud.)
6. We wachten op *ону* смешну жену. (Accusatief, vrouwelijk enkelvoud.)
7. De sleutels van *оне* лепе куће liggen hier. (Genitief, vrouwelijk enkelvoud.)
8. Ik denk aan *оној* паметној девојци. (Lokatief, vrouwelijk enkelvoud.)
9. Hij spreekt met *оном* добром учитељицом. (Instrumentalis, vrouwelijk enkelvoud.)
10. Ik bewonder *ону* велико девојку. (Accusatief, vrouwelijk enkelvoud.)