Oefening 1: Gebruik van het bepaalde lidwoord ‘si’
2. Ik zag *si* Budi gisteren op school. (Hint: ‘Si’ wordt gebruikt voor specifieke personen.)
3. *Si* Rini heeft een mooie fiets. (Hint: Gebruik ‘si’ voor het benadrukken van een persoon.)
4. Kom je vanavond naar het feest van *si* Andi? (Hint: ‘Si’ geeft aan dat het over een bepaalde persoon gaat.)
5. *Si* Dedi is mijn beste vriend. (Hint: Gebruik ‘si’ voor namen in dagelijkse gesprekken.)
6. Heb je *si* Maya al ontmoet? (Hint: ‘Si’ wijst op een bekende persoon.)
7. *Si* Joko woont naast mij. (Hint: ‘Si’ wordt gebruikt om een specifieke persoon aan te duiden.)
8. We wachten op *si* Lestari bij de ingang. (Hint: ‘Si’ is een bepaald lidwoord voor namen.)
9. *Si* Wulan zingt heel mooi. (Hint: Gebruik ‘si’ om een bekende naam te benadrukken.)
10. Vandaag komt *si* Agus op bezoek. (Hint: ‘Si’ wordt gebruikt voor een specifieke persoon.)
Oefening 2: Gebruik van het bepaalde lidwoord ‘sang’
2. *Sang* Raja woont in het paleis. (Hint: Gebruik ‘sang’ voor belangrijke personen of titels.)
3. *Sang* Pahlawan wordt geëerd in het museum. (Hint: ‘Sang’ benadrukt een heldhaftige persoon.)
4. *Sang* Penyair schreef een mooi gedicht. (Hint: ‘Sang’ wordt gebruikt voor beroepen of rollen.)
5. De verhalen over *sang* Pendeta zijn fascinerend. (Hint: ‘Sang’ geeft respect aan een titel.)
6. *Sang* Petani werkt hard op het land. (Hint: Gebruik ‘sang’ bij rollen of beroepen.)
7. *Sang* Raja memerintah dengan bijaksana. (Hint: ‘Sang’ wordt gebruikt voor vorsten.)
8. *Sang* Seniman maakt prachtige schilderijen. (Hint: ‘Sang’ benadrukt een kunstenaar.)
9. *Sang* Pemimpin sprak tot het volk. (Hint: ‘Sang’ wordt gebruikt voor leiders.)
10. *Sang* Dokter helpt de zieke mensen. (Hint: ‘Sang’ wordt gebruikt voor respectvolle titels.)