Oefening 1: Gebruik van het bepaalde lidwoord 的 (de) bij bezit
2. Zij is de moeder *的* kind. (Plaats het lidwoord tussen ‘moeder’ en ‘kind’)
3. Ik hou van de kleur *的* jas. (Gebruik het lidwoord om aan te geven welke jas het is)
4. De naam *的* stad is Beijing. (Gebruik het lidwoord om de naam aan de stad te koppelen)
5. Dit is het huis *的* leraar. (Gebruik het lidwoord om bezit aan te geven)
6. Hij leest het verhaal *的* schrijver. (Plaats het lidwoord tussen ‘verhaal’ en ‘schrijver’)
7. De foto *的* familie hangt aan de muur. (Gebruik het lidwoord om bezit aan te geven)
8. Dit is het nummer *的* liedje. (Gebruik het lidwoord om het nummer te koppelen aan het liedje)
9. De tas *的* vrouw is nieuw. (Gebruik het lidwoord om de tas te koppelen aan de vrouw)
10. Het kantoor *的* bedrijf is groot. (Gebruik het lidwoord om bezit aan te geven)
Oefening 2: Gebruik van 的 (de) in adjectieven en beschrijvingen
2. Dit is een oud *的* boek. (Gebruik 的 tussen het adjectief en het zelfstandig naamwoord)
3. Ik heb een nieuwe *的* computer gekocht. (Plaats 的 tussen ‘nieuwe’ en ‘computer’)
4. Hij woont in een groot *的* huis. (Gebruik 的 om de beschrijving te koppelen)
5. Dit is een interessant *的* verhaal. (Gebruik 的 tussen het adjectief en het verhaal)
6. Zij heeft een blauw *的* jas. (Gebruik 的 om het adjectief en het zelfstandig naamwoord te verbinden)
7. Dit is een duur *的* horloge. (Plaats 的 tussen ‘duur’ en ‘horloge’)
8. Zij hebben een schoon *的* tuin. (Gebruik 的 om de beschrijving te koppelen)
9. Hij leest een spannend *的* boek. (Gebruik 的 tussen het adjectief en het zelfstandig naamwoord)
10. Dit is een klein *的* katje. (Gebruik 的 om het adjectief en het zelfstandig naamwoord te verbinden)