Oefening 1: Onbepaalde vormen in het Deens
2. Hun købte *et* æble. (Gebruik het onbepaalde lidwoord voor een enkelvoudig, onzijdig zelfstandig naamwoord)
3. Vi ser *en* bil på vejen. (Let op dat ‘bil’ is een fælleskøn, dus onbepaald lidwoord is ‘en’)
4. De har *et* hus i byen. (Onzijdig zelfstandig naamwoord, onbepaald lidwoord is ‘et’)
5. Han fandt *en* bog på bordet. (Onbepaald lidwoord voor fælleskøn)
6. Jeg vil gerne have *et* glas vand. (Onzijdig, onbepaald lidwoord)
7. Vi skal købe *en* cykel til børnene. (Onbepaald lidwoord voor fælleskøn)
8. Hun maler *et* billede. (Onzijdig, onbepaald lidwoord)
9. De så *en* hund i parken. (Onbepaald lidwoord voor fælleskøn)
10. Jeg drikker *et* krus kaffe. (Onzijdig, onbepaald lidwoord)
Oefening 2: Bepaalde vormen in het Deens
2. Æblet er rødt. (Bepaalde vorm onzijdig zelfstandig naamwoord: *æblet*)
3. Bilen kører hurtigt. (Bepaalde vorm fælleskøn: *bilen*)
4. Huset er stort. (Bepaalde vorm onzijdig: *huset*)
5. Bogen ligger på bordet. (Bepaalde vorm fælleskøn: *bogen*)
6. Glasset er fyldt med vand. (Bepaalde vorm onzijdig: *glasset*)
7. Cyklen er ny. (Bepaalde vorm fælleskøn: *cyklen*)
8. Billedet er smukt. (Bepaalde vorm onzijdig: *billedet*)
9. Hunden sover udenfor. (Bepaalde vorm fælleskøn: *hunden*)
10. Kruset står på bordet. (Bepaalde vorm onzijdig: *kruset*)