Oefening 1: Kies het juiste attributieve bijvoeglijk naamwoord
1. To je *lepa* hiša. (Hint: ‘mooi’ in vrouwelijke vorm)
2. Vidim *velik* avto. (Hint: ‘groot’ in mannelijke vorm)
3. Imam *rdečo* jabolko. (Hint: ‘rood’ in vrouwelijke vorm)
4. On ima *modro* srajco. (Hint: ‘blauw’ in vrouwelijke vorm)
5. To je *star* pes. (Hint: ‘oud’ in mannelijke vorm)
6. Kupujem *dober* kruh. (Hint: ‘goed’ in mannelijke vorm)
7. Imajo *mlado* dekle. (Hint: ‘jong’ in vrouwelijke vorm)
8. To je *nov* telefon. (Hint: ‘nieuw’ in mannelijke vorm)
9. Pišem z *modrim* svinčnikom. (Hint: ‘blauw’ in instrumentalis)
10. Gledam *zanimiv* film. (Hint: ‘interessant’ in mannelijke vorm)
2. Vidim *velik* avto. (Hint: ‘groot’ in mannelijke vorm)
3. Imam *rdečo* jabolko. (Hint: ‘rood’ in vrouwelijke vorm)
4. On ima *modro* srajco. (Hint: ‘blauw’ in vrouwelijke vorm)
5. To je *star* pes. (Hint: ‘oud’ in mannelijke vorm)
6. Kupujem *dober* kruh. (Hint: ‘goed’ in mannelijke vorm)
7. Imajo *mlado* dekle. (Hint: ‘jong’ in vrouwelijke vorm)
8. To je *nov* telefon. (Hint: ‘nieuw’ in mannelijke vorm)
9. Pišem z *modrim* svinčnikom. (Hint: ‘blauw’ in instrumentalis)
10. Gledam *zanimiv* film. (Hint: ‘interessant’ in mannelijke vorm)
Oefening 2: Vul het juiste attributieve bijvoeglijk naamwoord in
1. Imam *star* računalnik. (Hint: ‘oud’ in mannelijke vorm)
2. To je *lepa* roža. (Hint: ‘mooi’ in vrouwelijke vorm)
3. Vidim *velikega* psa. (Hint: ‘groot’ in mannelijke accusatief)
4. Ona nosi *rdečo* obleko. (Hint: ‘rood’ in vrouwelijke accusatief)
5. Pišem z *novim* svinčnikom. (Hint: ‘nieuw’ in instrumentalis)
6. Imajo *mladega* fanta. (Hint: ‘jong’ in mannelijke accusatief)
7. To je *zanimiva* knjiga. (Hint: ‘interessant’ in vrouwelijke vorm)
8. On vozi *hitro* kolo. (Hint: ‘snel’ in bijwoordelijke vorm, maar let op attributief gebruik)
9. Kupujem *dober* kruh. (Hint: ‘goed’ in mannelijke vorm)
10. Gledam *modrega* konja. (Hint: ‘blauw’ in mannelijke accusatief)
2. To je *lepa* roža. (Hint: ‘mooi’ in vrouwelijke vorm)
3. Vidim *velikega* psa. (Hint: ‘groot’ in mannelijke accusatief)
4. Ona nosi *rdečo* obleko. (Hint: ‘rood’ in vrouwelijke accusatief)
5. Pišem z *novim* svinčnikom. (Hint: ‘nieuw’ in instrumentalis)
6. Imajo *mladega* fanta. (Hint: ‘jong’ in mannelijke accusatief)
7. To je *zanimiva* knjiga. (Hint: ‘interessant’ in vrouwelijke vorm)
8. On vozi *hitro* kolo. (Hint: ‘snel’ in bijwoordelijke vorm, maar let op attributief gebruik)
9. Kupujem *dober* kruh. (Hint: ‘goed’ in mannelijke vorm)
10. Gledam *modrega* konja. (Hint: ‘blauw’ in mannelijke accusatief)
