Oefening 1: Gebruik van attributieve bijvoeglijke naamwoorden in Perzische zinnen
2. Hij leest een *nieuw* boek. (Het bijvoeglijk naamwoord beschrijft het boek.)
3. Zij draagt een *mooie* jurk. (Het bijvoeglijk naamwoord hoort bij het zelfstandig naamwoord jurk.)
4. We eten een *verse* appel. (Het bijvoeglijk naamwoord geeft een eigenschap van de appel aan.)
5. De *oude* man zit op de bank. (Het bijvoeglijk naamwoord staat direct voor man.)
6. Ik heb een *rood* huis gekocht. (Het bijvoeglijk naamwoord beschrijft het huis.)
7. Zij heeft een *kleine* kat. (Let op het gebruik van het bijvoeglijk naamwoord voor kat.)
8. We bezoeken een *vreemde* stad. (Het bijvoeglijk naamwoord staat vlak voor stad.)
9. Hij draagt een *zwarte* jas. (Het bijvoeglijk naamwoord hoort bij jas.)
10. De *lange* weg leidt naar het dorp. (Het bijvoeglijk naamwoord geeft een eigenschap van de weg aan.)
Oefening 2: Attributieve bijvoeglijke naamwoorden herkennen en toepassen
2. Zij heeft een *oude* fiets. (Let op dat het bijvoeglijk naamwoord direct voor het zelfstandig naamwoord staat.)
3. Ik drink een *warme* kop thee. (Het bijvoeglijk naamwoord hoort bij kop.)
4. We hebben een *grote* tuin. (Het bijvoeglijk naamwoord geeft een eigenschap van de tuin aan.)
5. De *snelle* auto rijdt voorbij. (Het bijvoeglijk naamwoord beschrijft de auto.)
6. Hij draagt een *witte* hoed. (Let op het bijvoeglijk naamwoord voor hoed.)
7. Zij leest een *interessant* artikel. (Het bijvoeglijk naamwoord hoort bij artikel.)
8. We eten een *verse* salade. (Het bijvoeglijk naamwoord geeft een eigenschap van de salade aan.)
9. De *oude* boeken liggen op de plank. (Het bijvoeglijk naamwoord beschrijft boeken.)
10. Hij heeft een *grote* hond. (Let op het bijvoeglijk naamwoord voor hond.)