1. Ez egy *szép* ház. (Hint: Het bijvoeglijk naamwoord betekent ‘mooi’ en staat voor het zelfstandig naamwoord ‘huis’.)
2. A *kék* autó gyors. (Hint: ‘Kék’ betekent ‘blauw’ en beschrijft het zelfstandig naamwoord ‘auto’.)
3. Ő egy *okos* diák. (Hint: Het bijvoeglijk naamwoord betekent ‘slim’ en hoort bij ‘student’.)
4. A *nagy* fa árnyékot ad. (Hint: ‘Nagy’ betekent ‘groot’ en beschrijft ‘boom’.)
5. Vettem egy *piros* almát. (Hint: Het bijvoeglijk naamwoord betekent ‘rood’ en past bij ‘appel’.)
6. A *fiatal* lány énekel. (Hint: ‘Fiatal’ betekent ‘jong’ en beschrijft ‘meisje’.)
7. Ez egy *régi* könyv. (Hint: ‘Régi’ betekent ‘oud’ en hoort bij ‘boek’.)
8. Láttam egy *gyors* vonatot. (Hint: ‘Gyors’ betekent ‘snel’ en beschrijft ’trein’.)
9. A *szorgalmas* tanár segít. (Hint: Het bijvoeglijk naamwoord betekent ‘ijverig’ en hoort bij ‘leraar’.)
10. Ez a *kicsi* macska alszik. (Hint: ‘Kicsi’ betekent ‘klein’ en beschrijft ‘kat’.)

1. Látom a *szép* házat. (Hint: Bijvoeglijk naamwoord in accusatief, ‘mooi huis’ als lijdend voorwerp.)
2. Beszélek a *barátságos* tanárral. (Hint: Bijvoeglijk naamwoord in instrumentalis, ‘vriendelijke leraar’.)
3. A *kék* autóval megyünk. (Hint: Bijvoeglijk naamwoord in instrumentalis, ‘blauwe auto’.)
4. Szeretek egy *finom* levest. (Hint: Bijvoeglijk naamwoord in accusatief, ‘heerlijke soep’.)
5. A *régi* házban lakom. (Hint: Bijvoeglijk naamwoord in inessief, ‘oud huis’.)
6. Vártam a *gyors* vonatra. (Hint: Bijvoeglijk naamwoord in accusatief, ‘snelle trein’.)
7. Sétálok a *szép* parkban. (Hint: Bijvoeglijk naamwoord in inessief, ‘mooi park’.)
8. Megvettem a *drága* könyvet. (Hint: Bijvoeglijk naamwoord in accusatief, ‘duur boek’.)
9. A *kicsi* kutyával játszom. (Hint: Bijvoeglijk naamwoord in instrumentalis, ‘kleine hond’.)
10. Hallgatom a *jó* zenét. (Hint: Bijvoeglijk naamwoord in accusatief, ‘goede muziek’.)