Oefening 1: Adjectiefuitgangen bij mannelijke zelfstandige naamwoorden
2. Ik zie een *grote* boom in de tuin. (Hint: mannelijk enkelvoud, accusatief)
3. De *oude* leraar geeft les. (Hint: mannelijk enkelvoud, nominatief)
4. Zij helpt de *jonge* jongen met zijn huiswerk. (Hint: mannelijk enkelvoud, accusatief)
5. Hij leest een *interessant* boek. (Hint: mannelijk enkelvoud, accusatief)
6. De *sterke* atleet wint de wedstrijd. (Hint: mannelijk enkelvoud, nominatief)
7. Ik bezoek een *vriendelijke* buurman. (Hint: mannelijk enkelvoud, accusatief)
8. De *lange* man wacht op de bus. (Hint: mannelijk enkelvoud, nominatief)
9. Zij bewondert de *snelle* auto. (Hint: mannelijk enkelvoud, accusatief)
10. De *dappere* soldaat vecht voor zijn land. (Hint: mannelijk enkelvoud, nominatief)
Oefening 2: Adjectiefuitgangen bij vrouwelijke zelfstandige naamwoorden
2. Ik zie een *grote* bloem in de vaas. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, accusatief)
3. De *oude* vrouw zit op de bank. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, nominatief)
4. Hij helpt de *jonge* dochter met haar huiswerk. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, accusatief)
5. Zij koopt een *interessante* roman. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, accusatief)
6. De *sterke* vrouw tilt de doos. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, nominatief)
7. Ik bezoek een *vriendelijke* vriendin. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, accusatief)
8. De *lange* vrouw loopt snel. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, nominatief)
9. Hij bewondert de *snelle* fiets. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, accusatief)
10. De *dappere* vrouw spreekt op het podium. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, nominatief)