1. To je *hezký* dům. (Hint: mannelijk, enkelvoud, nominatief)
2. Vidím *velkého* psa. (Hint: mannelijk, enkelvoud, accusatief)
3. Můj *starý* otec je doma. (Hint: mannelijk, enkelvoud, nominatief)
4. Koupil jsem *nový* počítač. (Hint: mannelijk, enkelvoud, accusatief)
5. On má *dobrého* přítele. (Hint: mannelijk, enkelvoud, accusatief)
6. To je *malý* pokoj. (Hint: mannelijk, enkelvoud, nominatief)
7. Potkali jsme *českého* učitele. (Hint: mannelijk, enkelvoud, accusatief)
8. Můj *starý* bratr pracuje. (Hint: mannelijk, enkelvoud, nominatief)
9. Vidím *vysokého* muže. (Hint: mannelijk, enkelvoud, accusatief)
10. Máme *silný* vítr dnes. (Hint: mannelijk, enkelvoud, nominatief)

1. To je *krásná* květina. (Hint: vrouwelijk, enkelvoud, nominatief)
2. Vidím *malou* kočku. (Hint: vrouwelijk, enkelvoud, accusatief)
3. Máme *novou* knihu. (Hint: vrouwelijk, enkelvoud, accusatief)
4. Moje *starší* sestra je tady. (Hint: vrouwelijk, enkelvoud, nominatief)
5. Vidím *červené* jablko. (Hint: onzijdig, enkelvoud, accusatief)
6. To je *dobré* auto. (Hint: onzijdig, enkelvoud, nominatief)
7. Mám *velké* okno. (Hint: onzijdig, enkelvoud, accusatief)
8. Je to *malé* dítě. (Hint: onzijdig, enkelvoud, nominatief)
9. Vidím *hezkou* ženu. (Hint: vrouwelijk, enkelvoud, accusatief)
10. Máme *čisté* ruce. (Hint: vrouwelijk, meervoud, nominatief)