Oefening 1: Basale actiewerkwoorden in het Chinees
2. Jij *喝* water als je dorst hebt. (Hint: werkwoord dat “drinken” betekent).
3. Hij *跑* snel naar school. (Hint: werkwoord dat “rennen” betekent).
4. Wij *学* Chinees samen. (Hint: werkwoord dat “leren” betekent).
5. Jullie *写* een brief aan de leraar. (Hint: werkwoord dat “schrijven” betekent).
6. Zij *看* televisie in de avond. (Hint: werkwoord dat “kijken” betekent).
7. Ik *说* met mijn vriend. (Hint: werkwoord dat “spreken” betekent).
8. Jij *听* naar muziek. (Hint: werkwoord dat “luisteren” betekent).
9. Hij *睡觉* om tien uur. (Hint: werkwoord dat “slapen” betekent).
10. Wij *走* naar het park. (Hint: werkwoord dat “lopen” betekent).
Oefening 2: Actiewerkwoorden gebruiken in korte zinnen
2. Jij *开* de deur voor mij. (Hint: werkwoord dat “openen” betekent).
3. Hij *写* een verhaal in zijn schrift. (Hint: werkwoord dat “schrijven” betekent).
4. Wij *吃* samen in het restaurant. (Hint: werkwoord dat “eten” betekent).
5. Jullie *跑* elke ochtend in het park. (Hint: werkwoord dat “rennen” betekent).
6. Zij *喝* thee bij het ontbijt. (Hint: werkwoord dat “drinken” betekent).
7. Ik *看* graag films in het weekend. (Hint: werkwoord dat “kijken” betekent).
8. Jij *听* de docent aandachtig. (Hint: werkwoord dat “luisteren” betekent).
9. Hij *说* altijd de waarheid. (Hint: werkwoord dat “spreken” betekent).
10. Wij *走* elke dag naar school. (Hint: werkwoord dat “lopen” betekent).