Oefening 1: Aanwijzende voornaamwoorden voor dichtbij (นี้ – níi)
2. Kijk naar deze bloem, ze ruikt lekker *นี้*.
3. Deze stoel is comfortabel, ik zit op *นี้*.
4. Dit huis is groot, het staat hier *นี้*.
5. Deze pen schrijft goed, ik gebruik *นี้*.
6. Dit water is koud, ik drink *นี้*.
7. Kijk naar deze foto, dat ben ik op *นี้*.
8. Deze jas is warm, ik draag *นี้*.
9. Dit fruit is vers, ik eet *นี้*.
10. Deze tafel is van hout, hij is *นี้*.
Oefening 2: Aanwijzende voornaamwoorden voor verder weg (นั้น – nán)
2. Kijk naar die berg, hij is hoog *นั้น*.
3. Die auto daar is snel, hij rijdt *นั้น*.
4. Dat restaurant is populair, het staat ver *นั้น*.
5. Die vogel vliegt ver, ik zie hem *นั้น*.
6. Dat boek op de plank is oud, het ligt *นั้น*.
7. Die boom is groot, hij staat daar *นั้น*.
8. Dat schilderij hangt aan de muur, het is *นั้น*.
9. Die straat is lang, hij gaat naar het noorden *นั้น*.
10. Dat park is mooi, het ligt buiten de stad *นั้น*.