1. *זֶה* הוא הספר שלי. (Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “deze” mannelijk enkelvoud.)
2. אני קוראת *זו* מכתב חשוב. (Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “deze” vrouwelijk enkelvoud.)
3. תראה *זה* בית גדול. (Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “dit” mannelijk enkelvoud.)
4. *זו* היא מכונית חדשה. (Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “die” vrouwelijk enkelvoud.)
5. אני לומד עם *זה* ספר. (Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “dit” mannelijk enkelvoud.)
6. *זאת* הילדה שלי. (Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “deze” vrouwelijk enkelvoud.)
7. הוא רוצה את *זה* העוגה. (Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “deze” mannelijk enkelvoud.)
8. *זו* התמונה שלי. (Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “die” vrouwelijk enkelvoud.)
9. אני אוכל עם *זה* הסכין. (Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “dit” mannelijk enkelvoud.)
10. *זאת* השאלה שלך. (Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “die” vrouwelijk enkelvoud.)

1. *אֵלֶּה* הם הספרים החדשים. (Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “deze” mannelijk meervoud.)
2. אני רואה *אֵלֶּה* ילדות משחקות. (Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “deze” vrouwelijk meervoud.)
3. תביא לי *אֵלֶּה* העטים. (Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “deze” mannelijk meervoud.)
4. *אֵלֶּה* הן המכוניות שלנו. (Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “die” vrouwelijk meervoud.)
5. אנחנו קוראים את *אֵלֶּה* המכתבים. (Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “deze” mannelijk meervoud.)
6. *אֵלֶּה* הן התלמידות הטובות. (Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “die” vrouwelijk meervoud.)
7. הוא קונה *אֵלֶּה* התפוחים. (Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “deze” mannelijk meervoud.)
8. *אֵלֶּה* הן התמונה היפות. (Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “deze” vrouwelijk meervoud.)
9. אני משחק עם *אֵלֶּה* הילדים. (Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “deze” mannelijk meervoud.)
10. *אֵלֶּה* הן השאלות שלך. (Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “die” vrouwelijk meervoud.)