Oefening 1: Kies het juiste aanwijzende voornaamwoord (den här, det där, den där, det här)
2. Jag vill ha *det där* äpplet. (Hint: Gebruik het aanwijzende voornaamwoord voor ett-woord dat verder weg is.)
3. *Den där* stolen är trasig. (Hint: Gebruik het aanwijzende voornaamwoord voor en-woord dat verder weg is.)
4. *Det här* huset är stort. (Hint: Gebruik het aanwijzende voornaamwoord voor ett-woord dat dichtbij is.)
5. Kan du se *den här* mannen? (Hint: Gebruik het aanwijzende voornaamwoord voor en-woord dichtbij persoon.)
6. *Det där* bordet är gammalt. (Hint: Gebruik het aanwijzende voornaamwoord voor ett-woord dat verder weg is.)
7. Jag gillar *den där* filmen. (Hint: Gebruik het aanwijzende voornaamwoord voor en-woord dat verder weg is.)
8. *Det här* äpplet smakar gott. (Hint: Gebruik het aanwijzende voornaamwoord voor ett-woord dichtbij object.)
9. *Den här* katten är min. (Hint: Gebruik het aanwijzende voornaamwoord voor en-woord dichtbij dier.)
10. Vi besökte *det där* museet i helgen. (Hint: Gebruik het aanwijzende voornaamwoord voor ett-woord dat verder weg is.)
Oefening 2: Vul het juiste aanwijzende voornaamwoord in in de context
2. Vill du ha *det här* glaset eller *det där*? (Hint: Kies het juiste voor ett-woorden dichtbij en verder weg.)
3. *Den här* blomman doftar gott, men *den där* ser finare ut. (Hint: Gebruik aanwijzende voornaamwoorden bij en-woorden dichtbij en verder weg.)
4. Vi bor i *det här* huset, men mina föräldrar bor i *det där*. (Hint: Twee ett-woorden, dichtbij en verder weg.)
5. *Den där* boken är tråkig, men *den här* är spännande. (Hint: Gebruik aanwijzende voornaamwoorden voor en-woorden.)
6. Jag tycker om *det här* spelet bättre än *det där*. (Hint: Gebruik aanwijzende voornaamwoorden voor ett-woorden.)
7. *Den här* väskan är min, men *den där* är hennes. (Hint: Twee en-woorden, dichtbij en verder weg.)
8. Har du sett *det där* molnet? Det ser konstigt ut jämfört med *det här*. (Hint: Gebruik aanwijzende voornaamwoorden bij ett-woorden.)
9. *Den här* staden är vacker, men *den där* är ännu finare. (Hint: Twee en-woorden, dichtbij en verder weg.)
10. *Det här* rummet är varmt, men *det där* är kallt. (Hint: Gebruik aanwijzende voornaamwoorden voor ett-woorden.)