Oefening 1: Kies het juiste aanwijzende voornaamwoord voor dichtbij
2. *Bu* kitap benim. (Gebruik het aanwijzende voornaamwoord voor iets dat dichtbij is en enkelvoud.)
3. *Bu* araba hızlı. (Denk aan het aanwijzende voornaamwoord voor dichtbij en een enkelvoudig voorwerp.)
4. *Bu* kalem kırmızı. (Wat is het juiste aanwijzende voornaamwoord voor een dichtbij liggend object?)
5. *Bu* çocuk sınıfta. (Welk aanwijzend voornaamwoord gebruik je voor een persoon dichtbij?)
6. *Bu* köpek çok sevimli. (Kies het juiste aanwijzende voornaamwoord voor een dier dichtbij.)
7. *Bu* masa büyük. (Het aanwijzende voornaamwoord voor iets dat dichtbij staat en enkelvoud is.)
8. *Bu* elma taze. (Welk aanwijzend voornaamwoord hoort bij een dichtbij liggend ding?)
9. *Bu* telefon yeni. (Dichtbij en enkelvoud, welk woord past hier?)
10. *Bu* çiçek güzel kokuyor. (Welk aanwijzend voornaamwoord gebruik je voor een dichtbij liggend voorwerp?)
Oefening 2: Kies het juiste aanwijzende voornaamwoord voor veraf
2. *Şu* kitap masanın üstünde. (Gebruik het aanwijzende voornaamwoord voor iets dat veraf is en enkelvoud.)
3. *Şu* araba çok eski. (Welk aanwijzend voornaamwoord gebruik je voor een veraf liggend object?)
4. *Şu* kalem senin mi? (Denk aan het aanwijzende voornaamwoord voor iets verder weg.)
5. *Şu* çocuk parkta oynuyor. (Kies het juiste aanwijzende voornaamwoord voor een persoon veraf.)
6. *Şu* köpek çok havlıyor. (Welk aanwijzend voornaamwoord past bij een dier verder weg?)
7. *Şu* masa kütüphanenin yanında. (Gebruik het aanwijzende voornaamwoord voor een object dat veraf staat.)
8. *Şu* elma tadı güzel. (Welk aanwijzend voornaamwoord hoort bij een veraf liggend ding?)
9. *Şu* telefon masanın üstünde duruyor. (Veraf en enkelvoud, welk woord hoort hier?)
10. *Şu* çiçekler bahçede açmış. (Welk aanwijzend voornaamwoord gebruik je voor iets dat veraf ligt?)